De Spanjaarden voor de poorten.
Op 18 oktober 1580 verscheen de voorhoede van Rennenberg's leger voor de Woldpoort. Er werden zesduizend soldaten en twaalfhonderd ruiters
ondergebracht in legerkampen rondom de stad. De eerste, soldaten hadden zich nog maar amper vertoond, of de Steenwijkers deden al een uitval om de
huizen in de Westwijk en in de Oostwijk te vernielen, in brand te steken en de nog aanwezige voorraden mee te nemen. Men wilde daarmee de Spanjaarden
niet de gelegenheid geven om zich te legeren in de huizen buiten de poorten. De Steenwijker's hielden zich die eerste nacht bezig met het zorgvuldig afsluiten
van de stads poorten.
De deuren werden geblokkeerd en grote hoeveelheden zand en stenen werden (aan de binnenkant) achter de deuren opgeworpen. De Spanjaarden, die in de
Westwijk gelegerd waren, gingen al vrij snel over tot het opwerpen van verschillende schansen. Dat gebeurde onder andere bij "de Capelle", in Tuk en in
Steenwijkerwold. Om deze schansen gemakkelijk te kunnen bereiken, werd er over de Aa een soort schipbrug gebouwd. Ook bij de Gasthuispoort en bij de
Woldpoort werden verschansingen aangelegd.
Rennenberg zelf kwam veel later. Hij zou zijn intrek gaan nemen in een huis dicht bij de Gasthuispoort.
Toen men binnen de vesting zag welk een groot leger er voor de poorten verscheen, gingen er al spoedig stemmen op om de stad maar meteen over te
geven. Maar daar voelde Van den Kornput helemaal niets voor! De burgerij wilde dat hij de Lands-regering om hulp zou vragen, maar ook dat weigerde hij.
Toch werd er een brief geschreven, waarin men verklaarde dat het onmogelijk was om de stad langer dan acht dagen te behouden, tenzij er hulp zou komen.
In de nacht van 28 oktober 1580 werd deze brief door Matthijs Kiers dwars door de Spaanse linies heen naar Kampen gebracht. De brief was
medeondertekend door de hoplieden Plaet en Olthof. Van den Kornput was een geheel andere mening toegedaan en vond dat men het verzet niet te snel
moest opgeven. Het stadsbestuur begreep inmiddels ook dat het wel eens een langdurig beleg zou worden en dat men zuinig moest zijn met de voedsel
voorraden.
Zo bepaalde men onder andere op 28 oktober 1580 dat een pond spek niet meer dan drie stuivers mocht kosten en een roggebrood van twaalf pond slechts
zes stuivers.
De Spanjaarden gingen ook nogal eens op plundertochten uit om aan het nodige voedsel te komen. Bovendien werden de omringende plaatsen door hen
bezet.
Kuinre werd geplunderd en ondergebracht: Lemmer en Staveren werden ingenomen. Langzamerhand was het gehele gebied rond Steenwijk in Spaanse
handen gekomen.
Toen de Spanjaarden na hun overwinning in Kuinre terug kwamen voor de stad, waren ze in een feestelijke stemming. Dit beviel de Steenwijker's niet en een
aantal soldaten van hopman Olthof trok 's avonds naar de molen buiten de Oosterpoort en stak deze in brand.
Die molen was een gevaar, want van daaraf kon men over de wal in de stad schieten. De Spaanse soldaten werden toen zo kwaad dat ze een enorm
geweervuur op de wallen legden. Bovendien brachten ze een ton met teer en zwavel tegen de slagboom, het afsluithek buiten de Gasthuispoort, en staken
deze in brand. Dat was natuurlijk enorm gevaarlijk, zo dicht bij de poort. Brand in de stad was wel het laatste wat men kon gebruiken. Daarom klom Aert van
Groningen, een soldaat uit het vendel van Johan van den Kornput, langs de stadspoort naar beneden de deuren konden niet open. omdat ze immers met
zand en stenen waren versperd, en wist onder een regen van Spaanse kogels met een leren em-mer in de mond over de gracht te zwemmen en de brand te
blussen.
De Spanjaarden voor poorten.
Op 18 oktober 1580 verscheen de voorhoede van Rennenberg's leger voor de Woldpoort. Er werden zesduizend soldaten en twaalfhonderd ruiters
ondergebracht in legerkampen rondom de stad. De eerste, soldaten hadden zich nog maar amper vertoond, of de Steenwijkers deden al een uitval om de
huizen in de Westwijk en in de Oostwijk te vernielen, in brand te steken en de nog aanwezige voorraden mee te nemen. Men wilde daarmee de Spanjaarden
niet de gelegenheid geven om zich te legeren in de huizen buiten de poorten. De Steenwijker's hielden zich die eerste nacht bezig met het zorgvuldig afsluiten
van de stads poorten. De deuren werden geblokkeerd en grote hoeveelheden zand en stenen werden (aan de binnenkant) achter de deuren opgeworpen.
De Spanjaarden, die in de Westwijk gelegerd waren, gingen al vrij snel over tot het opwerpen van verschillende schansen. Dat gebeurde onder andere bij "de
Capelle", in Tuk en in Steenwijkerwold. Om deze schansen gemakkelijk te kunnen bereiken, werd er over de Aa een soort schipbrug gebouwd. Ook bij de
Gasthuispoort en bij de Woldpoort werden verschansingen aangelegd. Rennenberg zelf kwam veel later. Hij zou zijn intrek gaan nemen in een huis dicht bij
de Gasthuispoort. Toen men binnen de vesting zag welk een groot leger er voor de poorten verscheen, gingen er al spoedig stemmen op om de stad maar
meteen over te geven. Maar daar voelde Van den Kornput helemaal niets voor!
De burgerij wilde dat hij de Landsregering om hulp zou vragen, maar ook dat weigerde hij. Toch werd er een brief geschreven, waarin men verklaarde dat het
onmogelijk was om de stad langer dan acht dagen te behouden, tenzij er hulp zou komen. In de nacht van 28 oktober 1580 werd deze brief door Matthijs
Kiers dwars door de Spaanse linies heen naar Kampen gebracht. De brief was medeondertekend door de hoplieden Plaet en Olthof. Van den Kornput was
een geheel andere mening toegedaan en vond dat men het verzet niet te snel moest opgeven. Het stadsbestuur begreep inmiddels ook dat het wel eens
een langdurig beleg zou worden en dat men zuinig moest zijn met de voedsel voorraden. Zo bepaalde men onder andere op 28 oktober 1580 dat een pond
spek niet meer dan drie stuivers mocht kosten en een roggebrood van twaalf pond slechts zes stuivers. De Spanjaarden gingen ook nogal eens op
plundertochten uit om aan het nodige voedsel te komen. Bovendien werden de omringende plaatsen door hen bezet. Kuinre werd geplunderd en
ondergebracht: Lemmer en Staveren werden ingenomen. Langzamerhand was het gehele gebied rond Steenwijk in Spaanse handen gekomen. Toen de
Spanjaarden na hun overwinning in Kuinre terug kwamen voor de stad, waren ze in een feestelijke stemming. Dit beviel de Steenwijker's niet en een aantal
soldaten van hopman Olthof trok 's avonds naar de molen buiten de Oosterpoort en stak deze in brand. Die molen was een gevaar, want van daaraf kon men
over de wal in de stad schieten.
De Spaanse soldaten werden toen zo kwaad dat ze een enorm geweervuur op de wallen legden. Bovendien brachten ze een ton met teer en zwavel tegen de
slagboom, het afsluithek buiten de Gasthuispoort, en staken deze in brand. Dat was natuurlijk enorm gevaarlijk, zo dicht bij de poort. Brand in de stad was
wel het laatste wat men kon gebruiken. Daarom klom Aert van Groningen, een soldaat uit het vendel van Johan van den Kornput, langs de stadspoort naar
beneden de deuren konden niet open. omdat ze immers met zand en stenen waren versperd, en wist onder een regen van Spaanse kogels met een leren
emmer in de mond over de gracht te zwemmen en de brand te blussen.
Rennenberg komt kijken
Eind oktober kwam eindelijk Rennenberg, vergezeld van een vendel ruiters, zelf kijken. Hij had van Parma, de Spaanse landvoogd (de hoogste
vertegenwoordiger van de Spaanse koning in Nederland), de opdracht gekregen om de stad zo snel mogelijk in te nemen. Reeds de volgende morgen
stuurde hij een trompetter naar de wal om de stad namens de Spaanse koning op te eisen. Iedereen zou ongehinderd de stad mogen verlaten. De
Steenwijker's weigerden echter. Natuurlijk had Rennenberg daar wel op gerekend. Als het niet goedschiks ging dan maar kwaadschiks, dus met geweld. Bij
de Onnapoort werden drie kartouwen (kanonnen) geplaatst en overal verschenen schansen.
Bij de Gasthuispoort werd een "kat", een aarden wal, opgeworpen, waarop zeven schanskorven met daartussen kanonnen werden opgesteld. Zo kon men vrij
gemakkelijk over de wal heen op de huizen in de stad schieten. De Steenwijker's gingen daarop de stads poorten nog meer versterken door ze met zand en
stenen op te vullen. Een nadeel was echter, dat daardoor de schietgaten werden afgesloten. Omdat de poorten een stukje buiten de wal uitstaken, kon men
door deze schietgaten de wallen goed beheersen. Daarom had Johan van den Kornput er ook het grootste bezwaar tegen om die poorten op te vullen. De
vijand zou dan veel gemakkelijker bij de poort kunnen komen en deze kunnen ondermijnen. Ook het over de wallen klimmen werd eenvoudiger. Van den
Kornput had het niet gemakkelijk. Hij werd herhaaldelijk tegengewerkt door allerlei mensen die dachten dat ze het beter wisten. De hoplieden gingen ieder op
hun eigen houtje met hun eigen soldaten verschansingen opwerpen op de uitstekende punten van van de wallen, de rondelen, zonder dat er van veel overleg
sprake was. Toen men bezig was met zo'n versterking bij de Woldpoort, kwam het stadsbestuur klagen dat men de tuin van de staatssecretaris, Mr. Zigher
ter Steghe aan het beschadigen was. Persoonlijke belangen speelden daarbij vaak een grotere rol dan de algemene belangen. Wel werden overal op de
wallen de houten borstweringen verstevigd of vernieuwd, zodat de verdedigers zich daar achter konden verschuilen.
Op zondag 30 oktober 1580 kwam men er achter dat Rennenberg de stad door middel van een bestorming wilde innemen.
De bier brouwketels uit de brouwerij in de Brouwerstraat werden naar de wal sleept en gevuld met water en kalk, opdat men de inhoud over de vijand kon
uitgieten.
Ook maakte men pekkransen, een snort fakkels, om die brandend op de vijand te kunnen gooien. Verder werden dorsvlegels met spijkers er voor klaargelegd,
spiezen gemaakt en overal massa's stenen opgestapeld. Die konden dan door de vrouwen op de Spanjaarden worden gegooid. Alle Steenwijker's, mannen,
vrouwen en zelfs kinderen en de soldaten stonden klaar op of bij de wal om de vijand te "verwelkomen".
Maar ... hij kwam niet.
Op 10 november 1580 kwam er een zogenaamde troostbrief van de Prins van Oranje, waarin beloofd werd om de stad binnen tien dagen te ontzetten.
Maar iedereen voelde wel aan dat dat niet zou gebeuren omdat er gewoon niet genoeg soldaten waren. Wel werd er een legertje vanuit Zwartsluis naar Sint
Jansklooster gestuurd, maar de Spanjaarden vielen het klooster al snel aan en het Staatse Leger moest met een groot aantal doden en gewonden vluchten.
De Spaanse troepen hadden bij deze gevechten nogal wat buskruit veroverd en dat nu werd op de achttiende november gebruikt om de Gasthuispoort te
beschieten.
In de stad verwachtte men weer een aanval. Daarom werd in allerijl alles weer voor de verdediging in gereedheid gebracht. Plotseling bleek echter dat er op
verschillende plaatsen in de stad brand was uitgebroken.
De Spanjaarden gebruikten namelijk gloeiende kogels. Deze methode was al eerder toegepast door de Poolse koning Stefan Bathory (1575-1586) bij het
beleg van Danzig.
Om beter te kunnen schieten had men eerst de torens en de boven muren van de Gasthuispoort kapot geschoten. Veel huizen waren toen nog met riet
gedekt en bovendien lagen, ondanks dat dat verboden was vanwege het brandgevaar, veel zolders vol stro, turf en andere brandbare stoffen. De vlammen,
aangewakkerd door een stevige oosten-wind, legden in een mum van tijd ongeveer zeventig huizen in de as. Tevergeefs probeerde men met allerlei middelen
het vuur te doven.
Ook bleef men op de wal present om een eventuele aanval of te slaan. Door de grote hitte waren velen echter gedwongen hun post te verlaten en ... als
Rennenberg op dat moment een aanval zou hebben uitgevoerd, had hij ongetwijfeld de stad veroverd. Rennenberg had echter andere plannen: hij dacht dat
de stad wel zou zijn afgebrand en dat de belegerden bereid zouden zijn zich over te geven. Daarom stuurde hij tegen de avond twee trompetters om opnieuw
de overgave te eisen.
Maar hopman Frans Plaet, die aan de poort de wacht had, stuurde hen onverrichter zake terug: geen overgave! De volgende dag ( 19 november 1580) begon
het opnieuw.
Weer werd de stad bestookt met gloeiende kogels. Vooral de bij de Woldpoort gelegen, door een paard aangedreven rosmolen, die water uit de Aa omhoog
bracht om het peil in de grachten te kunnen handhaven, daar ze anders droog kwamen te staan, had het zwaar te verduren. Maar nu waren de Steenwijker's
beter voorbereid.
In elke straat en in elk gebouw werd wacht gehouden. Als er ergens een gloeiende kogel insloeg, was men er zeer snel bij om met emmers water een
beginnende brand te blussen. De kogel werd dan met een ijzeren tang vastgepakt en op straat gegooid. Bovendien had men nu zoveel mogelijk de brandbare
materialen in de kelders gestopt.
Toch was er nog heel veel voedsel en brandstof verloren gegaan. Het zou voor de Steenwijker's nog heel moeilijk worden.
Onrust in de stad.
De grote brand, ontstaan door de gloeiende kogels, had toch wel veel onrust in de stad veroorzaakt. Velen hadden de moed op een goede afloop reeds
verloren.
Het is dan ook wel te begrijpen dat men er steeds meer op aandrong om zich over te geven. Hopman Plaet stelde voor om alle bevelhebbers, hoge officieren
en de voornaamste burgers bijeen te roepen om de netelige situatie te bespreken. Johan van den Kornput echter, was daar fel op tegen.
Tenslotte kwam de groep toch bijeen en besloot men de stad niet over te geven, zolang er geen gebrek aan voedsel was. Toch vertrouwde Van den Kornput
de zaak niet en daar-om gaf hij zijn soldaten de opdracht om extra goed op te letten.
De volgende morgen had zich op de Marks een groot aantal ontevreden burgers en een paar soldaten verzameld, die de overgave van de stad eisten. Weer
was het Johan van den Kornput die, samen met Johan de Beerenbroeck, de menigte toesprak en gedaan kreeg dat zij weer naar huis of naar hun leger
onderdeel teruggingen.
Van den Kornput sprak als volgt: "Pakt u naar huis, gij schelmen! Wat staat gij hier te kakelen om bij onze brave soldaten door uwe leugens den nood te
verminderen! Zij verstaan hunne taken zelve wel, en hebben uwe rand in het minst niet nodig, pakt u terstond weg. Als Steenwijk door U overgegeven wordt,
gaat de lont in het buskruit door mij". Een dikke slager bleef echter staan en zei: "Wat zal er tenslotte gebeuren als wij niets meer te eten hebben?" Van den
Kornput antwoordde: "Dat duurt nog lang en als het eenmaal zover is, dan zullen wij jou en mensen van jouw snort het eerst opeten!" Het waren vooral de
burgers, gesteund door het stadsbestuur, die de soldaten tot dit oproer aanzetten.
Toch schreef Van den Kornput een brief aan de Staten-Generaal, waarin hij meedeelde dat er zeker nog voor drie maanden voedsel in de stad was en bij een
strenge rantsoenering wellicht nog wel langer. Desondanks drong hij er op aan dat er pogingen in het werk gesteld zouden worden om de stad te bevrijden.
De Prins van Oranje en de Staten-Generaal vergaderden hierover in Delft. Men wilde wel helpers, maar er was geen krijgsvolk genoeg om de strijd aan te
binden.
Bovendien was er geen geld genoeg om nieuwe huursoldaten aan te trekkers. Enkele gewesten, waaronder Gelre en Overijssel, wilden niet bijdragen in de
kosten van de lands-verdediging. Zij kozen liever voor hun eigen belangen en ook sommige leden van de Krijgsraad vonden het jammer om zoveel geld te
besteden aan zo'n kleine stad.
Toch was Steenwijk uitermate belangrijk. Het beheerste de toegangspoort tot Friesland en Drenthe en daarmee ook tot het gehele Noorden. Bovendien had
Rennenberg, als hij Steenwijk in zijn bezit had, de controle over heel Noord-west Overijssel en daarmee toegang tot de Zuiderzee, hetgeen weer een
bedreiging kon zijn voor het westen van het land. Na veel wikken en wegen werd uiteindelijk toch besloten om een poging tot ontzet te wagen.
Ook Rennenberg had het nog steeds op de stad gemunt. Hij vertrok echter eerst naar Groningen om te proberen geld vrij te krijgen voor de slag om
Steenwijk. Intussen ging de strijd voort.
Regelmatig werden er vanuit de stad uitvallen gedaan met de bedoeling om de vijand zoveel mogelijk schade toe te brengen. Van een krijgsgevangene
hoorde men dat Rennen-berg niet uit Groningen was teruggekeerd met de mededeling om binnen acht dagen een maand soldij te betalen of anders het
beleg op te breken.
Het beloofde geld kwam echter niet, zodat de Spaanse soldaten steeds ontevredener werden. Rennenberg wist hen echter met allerlei beloften te kalmeren.
Inmiddels was het weer veel slechter geworden. De eerste weken van het beleg, dus einde oktober 1580, was het weer goed, maar in het laatst van november
kwamen er storm en regen.
Toen ook nog de vorst inviel, die van half december tot bijna aan het einde van het beleg aanhield, was het harde leven in een tentenkamp dikwijls aanleiding
tot de nodige ontevredenheid en verzet in het Spaanse kamp.
Het einde nadert.
De Landsregering kwam haar belofte na en begon met een leger uit te rusten om Steenwijk te bevrijden. John Norris, een Engelse legeraanvoerder, kreeg het
bevel over de aanvankelijk nog geringe troep soldaten. In de avond van 15 december 1580 kwam hij via Zwartsluis aan in Giethoorn, waar de Spanjaarden
spoedig werden verdreven. Giethoorn zelf werd voor het grootste gedeelte verwoest.
Kort daarop vertrok Norris met 1800 soldaten en een aantal ruiters naar Meppel. Een bode bracht de berichten van de overwinning naar Steenwijk. Geen
wonder dat men daar in Steenwijk erg blij om was. Vier dappere mannen, Harmen Hoedemaker, Cleys Passementmaker, Goechien Uiterwyck en Remmelt
Rottgers, slopen op een nacht vanuit Steenwijk langs de Spaanse troepen naar Meppel om Norris in te lichten over de toestand in Steenwijk.
Op de terugweg brachten zij 40 soldaten en nog 750 pond buskruit mee, wat natuurlijk een welkome aanvulling was voor de verdediging.
Op 23 december 1580 werd Onna door de soldaten van Norris aangevallen. Daar bevond zich een groot gedeelte van de ruiterij van Rennenberg. In de strijd
werd het grootste deel van Onna vernield en de Spanjaarden vluchtten naar de Westwijk.
De druk op Rennenberg en zijn soldaten werd nu steeds groter, maar Steenwijk was nog lang niet bevrijd. Daar de Steenwijker's meenden dat de bevrijding
nu wel spoedig aanstaande was stormden zij met talrijke horden naar de zich buiten de stad bevinden-de vijandelijke wachtposten. Daarbij werden de
voorste verschansingen ingenomen, maar toen Spaanse ruiters naderden moesten zij zich weer terugtrekken. Hopman Plaet, die zich roekeloos onder het
vuur van de vijand waagde, werd daarbij dodelijk getroffen door een kogel. Zijn lichaam werd later door zijn soldaten naar de stad gedragen en begraven in
de Onze Lieve Vrouwekerk.
De gidsen die de 40 soldaten weer naar Meppel hadden gebracht, kregen 1600 gulden mee om de achterstallige soldij in de stad uit te betalen. Opnieuw
ontstond er een ernstig meningsverschil tussen de hoplieden en het stadsbestuur. De laatste had aan het geld de dubbele waarde toegekend door in de
muntstukken het Steenwijker stadswapen (het anker) te slaan. Dat betekende dat de soldaten dus nog maar de helft van hun soldij kregen. Daar was men
uiteraard zeer boos over, maar de hoplieden hadden ter wille van het algemeen belang genoegen genomen met deze maatregel.
Maar toen ook de eerder genoemde 1600 gulden aan dat stempelrecht zou worden onderworpen, brak de ontevredenheid opnieuw uit. Johan van den
Kornput schreef nogmaals een brief, waarin hij meedeelde dat men vanaf het begin er op had aangedrongen om nieuwe munten te slaan. Het stadsbestuur
had dat echter steeds geweigerd.
Het gevolg was dat er veel levensmiddelen verstopt werden en dat men zoveel mogelijk opgeklopt geld (dus zonder ankertje) wilde verkopen, zodat de
prijzen enorm stegen. Juist de burgers en de soldaten hadden hier groot nadeel van: de rijke burgers merkten daar veel minder van. Inmiddels ging de strijd
met allerlei schermutselingen gewoon door. Dan weer deden de Steenwijker's een uitval, dan weer beschoten de Spanjaarden de stad.
In januari 1581 werd enkele keren een onderzoek gedaan naar de hoeveelheid voedsel die nog in de stad aanwezig was. Hoewel er heel veel verstopt was,
bleek er toch nog wel voor twee weken eten te zijn. Bovendien waren er nog 350 koeien en paarden.
Op 18 januari 1581 bond men opnieuw de strijd met de vijand aan. Norris trok nu met ruim 2000 soldaten naar Steenwijkerwold, waar hij de vijandelijke
ruiterij wist uit te schakelen. De Steenwijker's snelden te hulp, maar Rennenberg zag kans de aanval of te slaan en eiste de volgende dag opnieuw de stad
op.
Dit zou dan de laatste keer zijn dat bij vrijwillige overgave genade getoond zou worden. Mocht het tot een bestorming komen, dan zou de de stad volledig
worden geplunderd. Maar ook nu gaf Steenwijk niet toe. Op 4 februari 1581 werden in de stad drie patrijzen gevangen. Johan van den Kornput greep deze
gebeurtenis aan door de zeggen dat dit een snort Gods- geschenk was en dat het beleg hoogstens nog drie weken zou duren.
De bevrijding.
Johan van den Kornput had het goed gezien, want enkele dagen later zag men vanaf de toren van de Grote Kerk het leger van Norris achter de heuvels van
Steenwijkerwold opdagen. Zijn krijgsmacht was nu gegroeid tot 3500 soldaten en zes afdelingen ruiterij. Zij legerden zich aan de voet van de Hiddingerberg
(=Woldberg) in een veld dat aan drie zijden was afgesloten door een aarden wal. Rennenberg begon meteen deze legerplaats te beschieten en lukte de
volgende morgen met een groot deel van zijn legermacht op om de vijand te verslaan. Toen de Steenwijker's dit merkten deden zij een uitval en zagen zij
kans om het oostelijke kamp van Rennenberg te veroveren.
Voortdurend probeerde Rennenberg de troepen van Norris te overmeesteren, maar steeds zonder resultaat. Wel werd in de nacht van 9 op 10 februari 1581
een groot deel van Rennenberg's ruiterij uitgeschakeld, maar tot een beslissende slag kwam het niet. Het duurde voor de Steenwijker's toch wel lang, want er
kwam nu wel degelijk gebrek aan voedsel. Op 20 februari 1581 kwamen er wel twee-honderd mensen op het raadhuis om voor hun gezin om brood te vragen.
Er werden bodes uitgestuurd om de slechte toestand aan Norris te melden en hem aan te manen nu eens op te schieten. De bodes kwamen terug met een
groot aantal soldaten die vierhonderd broden, honderdvijftig zoetemelkse kazen en een grote hoeveelheid buskruit bij zich hadden. Intussen was het weer
omgeslagen. De strenge vorst was verdwenen en een zachte regen deed de sneeuw en het ijs smelten. De laag gelegen drassige landen aan de noordzijde
van de stad waren daardoor voor de ruiterij onbegaanbaar geworden.
Toen de Steenwijker's bovendien ook nog een dam in de Aa legden kwam een groot deel van dat land onder water te staan. Herhaalde malen kwam het tot
schermutselingen, maar die hadden weinig resultaat. Wel werden er regelmatig buskruit en voedsel naar de stad gebracht. De soldaten van Rennenberg
kregen steeds minder zin om te vechten en het kostte Rennenberg dan ook grote moeite om nieuwe aanvallen te laten uitvoeren. Tenslotte zag ook hij het
nutteloze van de zaak in en nam hij het besluit om het beleg op te breken. In alle stilte lied hij het geschut, paarden en manschappen in de nacht van 23
februari 1581 verzamelen en vertrok.
Bij het aanbreken van de volgende dag zagen zowel de Steenwijker's als de soldaten van Norris een volkomen verlaten Spaans legerkamp. Allen wat van
waarde was werd door de Steenwijker's meegenomen. Wat er over bleef werd in brand gestoken. Een grote vreugde heerste er in de stad. Iedereen was blij
dat men toch had stand gehouden en dat de stad vrij bleef van een Spaanse bezetting. Toch maakte de bevrijding van Steenwijk weinig indruk op de
Landsregering.
Met heel veel moeite kon men een deel van de achterstallige soldij uitbetalen. Wel kreeg de stad een schade vergoeding van zo'n 7000 gulden, maar dat was
bij Lange na niet genoeg om de zwaar getroffen vesting er weer bovenop te helpen. Als extra werd toegezegd dat men voor een aantal jaren vrijstelling van
bepaalde belastingen kreeg. Bovendien werd de weekmarkt van Oldemarkt opgeheven, zodat de mensen uit de omgeving naar Steenwijk moesten komen
om op de Steenwijker markt hun inkopen te doen. Dit zou er toe moeten bijdragen dat de Steenwijker bevolking er weer wat sneller bovenop kwam. En Johan
van den Kornput? Ongetwijfeld is het aan zijn optreden te danken dat de stad voor de Prins van Oranje behouden kon blijven. Maar de Landsregering bond
hem geen geschenk, zelfs geen onder-scheiding aan voor zijn dappere optreden. Het kostte hem zelfs de grootste moeite om geld los te krijgen voor het
uitbetalen van de soldij voor de soldaten niet zijn eigen vendel.
Alle verzet toch vergeefs.
De blijdschap over het gelukkig goed doorstane beleg sloeg weldra om in bittere droefheid. Waren er in de stad tijdens het beleg al ruim 700 mensen gedood,
er kwamen er nog vele honderden bij. Rondom de stad lagen immers de lichamen van de gedode mensen en dieren. Het gevolg was dat er een vreselijke
pestepidemie uitbrak.
Daardoor stierven er nog vele honderden die met zoveel goed het beleg hadden overleefd. Al met al verloren ruim 2300 Steenwijkers het Leven van de totaal
2500 die de stad aanvankelijk telde. Door het beleg was Steenwijk uiteraard enorm beschadigd. Zo waren de torens van zowel de Woldpoort als de
Gasthuispoort volledig weggeschoten.
Ze werden niet meer opgebouwd, maar vervangen door een schuine kap.
Johan van den Kornput hield zich nog geruime tijd, samen met de andere binnen Steenwijk verblijvende hoplieden, bezig met het aanbrengen van
verbeteringen van de vesting, zoals het voltooien van de palissadering van de wallen, het kappen van bomen en het aanbrengen van schanskorven,
cilindervormige vlechtwerken, gemaakt van wilgentenen en die met aarde werden opgevuld. Het doel hiervan was om de ertussen geplaatste kanonnen te
beschermen. Zo schijnt hij ook de uitvinder te zijn geweest van de telegraaf, een ingenieus systeem, waarbij geheime berichten door middel van een
bepaalde codering konden worden doorgeseind.
Toch was alle verzet vergeefs geweest, want een jaar later, in de nacht van 16 op 17 november 1582 slopen onder aanvoering van de Spaanse overste Juan
Baptista de Taxis de Spanjaarden toch de stad binnen en wisten zij zonder slag of stoot de stad in te nemen. De wachters bij de poorten hadden veel te diep
in hun glaasjes gekeken en lagen stom-dronken in hun wachthuisjes op de wallen. Zo was het voor de Spanjaarden dus vrij eenvoudig om, weliswaar
geholpen door een boer uit de omgeving, de stad binnen te glippen. Deze boer, Jan Ovink uit Wapse, was op de hoogte van de ondiepe plaatsen in de gracht
en daar maakte men tijdens de overrompeling dankbaar gebruik van.
De bevolking probeerde nog de stad uit te vluchten, maar de stadspoorten waren gesloten en de sleutels lagen in het stadhuis. Alle moeite was voor niets
geweest.
Veel inwoners waren gevlucht, de stad was vernield en geplunderd. Er heerste grote armoede onder de achtergebleven burgers.
De Spanjaarden die de stad bezet hielden, trokken herhaalde malen in de omgeving op strooptocht uit. Zelfs maakte men de scheepvaart op de Zuiderzee
onveilig. Steenwijk was daarmee een piratennest geworden. Het is dan ook geen wonder dat men er steeds bij de Landsregering op aandrong om de
Spanjaarden uit de stad te verdrijven.
Niet alleen de Spanjaarden misdroegen zich, ook de achtergebleven veertig of vijftig Steenwijker's lieten zich niet onbetuigd. Vooral de Friezen hadden veel
van deze strooptochten te lijden. Dikwijls boden zij en hun stadhouder Willem Lodewijk van Nassau ( 1560-1620) geld en materiaal om het leger van de
kapitein-generaal Prins Maurits (1567-1625) te versterken, als dit Steenwijk wilde bevrijden.
En dat gebeurde op 4 juli 1592. Tijdens dit beleg van 1592, waarbij Johan van den Kornput als militair adviseur van de Friese stadhouder Willem Lodewijk
optrad, werd onder andere gebruik gemaakt van de zogeheten Kornputstoren of "Kiek-in-de-pot". De toren bestond uit zeven verdiepingen van elk tien voeten
hoog. Aan de onderkant waren de afmetingen 36 voeten in het vierkant, aan de bovenkant bedroegen deze 24 voeten. Deze stellage was een ontwerp van
Johan van den Kornput, naar het voorbeeld zoals dat al door de Romeinen was toegepast bij de verovering van steden. De toren kon via zes rollen van
anderhalve voet breed en met een doorsnede van zes voeten over zware houten goten worden voortbewogen door ongeveer honderd personen.
Op 29 juni 1592 werd deze toren tot vlak voor de stad gerold. De bedoeling daarvan was, om van bovenaf te kunnen zien hoe de situatie in de stad was en
hoe het daarbinnen gesteld was met de verdediging. Het bleek echter geen succes, want al vrij snel schoten de belegerde Spanjaarden de twee bovenste
verdiepingen er af, zodat de toren verder onbruikbaar was.
Johan van den Kornput (1542-1611) .
Johan van den Kornput werd geboren in april 1542 als zesde kind in een gezin van elf kinderen. Zijn ouders waren Johan van den Kornput (1492- 1569) en
Anthonina Montens (1509-1578). Zijn ouders waren niet onbemiddeld: zijn vader, eveneens Johan geheten, was griffier en staatssecretaris van de stad
Breda. Zij beschikten over zodanig veel geld dat zij hun kinderen konden laten studeren. Zo vertrok Johan in 1558 naar Leuven als student in de medicijnen.
Over zijn verblijf in Leuven is weinig bekend, evenmin als over zijn vertrek naar Duisburg. Van 1562 tot 1567 verbleef hij in die stad, alwaar hij het gymnasium
bezocht en inwoonde bij de zo beroemd geworden cartograaf Gerard Mercator.
Van hem kreeg hij lessen in de wiskunde en in het kaart maken. Toen Johan later bij de belegering van Steenwijk in 1580 aanwezig was maakte hij zelf een
kaart van Steenwijk. Omstreeks 1567 vertrok hij uit Duisburg en kwam hij via Keulen en Bazel. uiteindelijk terecht in Straatsburg, waar hij les kreeg van de
beroemde geleerde Johannes Sturm.
Hij woonde zelfs intern bij de rector van de academie. Gedurende enkele jaren was hij daar praeceptor (mentor) van studenten.
Dankzij zijn vele omzwervingen en vele studies beschikte hij inmiddels over een grote algemene ontwikkeling. Zo schreef een bibliothecaris uit Straatsburg
over hem: "Bij ons is Johan van den Kornput, een Nederlander, die klaarblijkelijk duidelijk met een goed verstand is begiftigd. Zeer ervaren in het Grieks, Latijn,
Frans en Duits, als ook in vele andere disciplines, is hij ook een voortreffelijk wiskundige, een opmerkelijk dichter en een voortreffelijk musicus.
Naast deze vaardigheden heeft hij een met geringe ervaring in het graveren, zodat hij in staat is landschappen, steden, vestingen en burchten heel precies in
kaart te brengen en kunstig door tekenen of graveren weer te geven. Hoe lang Van den Kornput is Straatsburg is gebleven is niet bekend.
Wel is bekend dat hij na 1570 koos voor een militaire loopbaan. Mogelijk heeft daarbij zijn geliefde studie van de ingenieurs wetenschap daarbij een rol
gespeeld.
In december 1573 was hij in Holland waar hij bij de Poldervaart tussen Delft en Overschie, een Spaanse aanval afsloeg. Hij was toen de commandant van
een vendel dat betaald werd door het gewest Holland. In 1574 werden enkele van dergelijke vendels samengevoegd tot een kolonelschap of regiment. In
1578 verbleef hij in Vlaanderen, waar hij belast was met de verdediging van de stad Aalst.
Daarna vertrok hij naar het Noorden om daar als "krijgsbouwmeester" op te treden. Hij nam op weg daarheen tevens nog deel aan een slaan op Den Bosch,
die helaas mislukte. Op dat moment voerde hij weer een vendel aan.
In 1579 trad hij als hopman in dienst van het regiment van de graaf van Rennenberg, die hem de opdracht gaf om Delfzijl, Appingedam, Wedde en Winsum te
gaan versterken. Wegens gebrek aan geldelijke middelen kwam daar echter weinig van terecht. Hetzelfde gebeurde ook in Coevorden. Op bevel van
Rennenberg moest hij daar beginners met de herbouw van het kasteel dat van moderne' vestingwerken moest worden voorzien, maar verder dan het makers
van een ontwerp en het leggen van een paar fundamenten kwam hij echter niet. Opvallend is wel dat Van den Kornput een zeer goede topografische kennis
heeft. In zijn voorstellen tot het aanleggen van versterkingen spelen de natuurlijke gesteldheid en het klimaat een grote rol. Al tijdens zijn aanwezigheid in
Coevorden was gebleken hoe standvastig Johan van den Kornput kon zijn. In Steenwijk zou hij dat tijdens het beleg van 1580-1581 ook duidelijk tonen.
Toen in Coevorden zijn soldaten begonnen te muiten en dreigden Johan en zijn collega bevelhebbers te doden, probeerde Van den Kornput eerst de muiters
tot kalmte te manen, maar liet wel meteen de vijf belangrijkste muiters oppakken. Daarna liet hij als afschrikwekkend voorbeeld drie van hen in het openbaar
ter dood brengen.
Daarmee keerde de rust in Coevorden terug. Na het verraad van Rennenberg op 3 maart 1580 werd Coevorden voor de Staatsen nog belangrijker, aangezien
het in de lijn der verwachtingen lag dat Parma zou oprukken naar Groningen en daar Rennenberg te hulp zou schieten.
Daarom ook werden de werkzaamheden aan de vestingwerken in Coevorden snel hervat, maar doordat de noordelijke gewesten niet met extra geld over de
brug wensten te komen, schoot het werk maar weinig op. Johan van den Kornput zat op dat moment bij Groningen en nam, daar deel aan het Staatse beleg
van de stad. Toen men vernam dat er een Spaans leger in aantocht was, sloot Johan van den Kornput zich aan bij de troepen van Filips, de graaf van
Hohenlohe (1550-1606). Hohenlohe zou de vijand tegemoet moeten trekken. Johan van den Kornput bleef echter op bevel van zijn commandant achter in
Coevorden om deze plaats bezet te houden.
Op 17 juni 1580 kwam het bij Hardenberg tot een treffen, dat voor de troepen van Hohenlohe desastreus was. Hals over kop vluchtten zij terug naar
Coevorden.
Johan van den Kornput was op dat moment al vertrokken omdat hij er verder geen heil meer in zag om de maar amper versterkte stad te verdedigen. Ook
moesten de Staatse troepen nu het beleg van Groningen opgeven. Johan van den Kornputs opvattingen komen sterk naar voren tijdens het beleg van
Steenwijk in de winter van 1580-1581.Hij heeft die opvattingen beschreven in de Memories die hij onder het pseudoniem Reinico Fresinga enkele jaren later
in Keulen heeft uitgegeven.
In dit boek worden opvattingen en ideeën besproken die we ruim tien jaar later terugvinden bij de leger hervormingen van Willem Lodewijk en Maurits. Ook
daaraan heeft Johan van den Kornput een bijdrage geleverd. We zien dat met name terug in de wijze waarop hij aanwijzingen gaf hoe bijvoorbeeld Wedde,
Bourtange en Delfzijl het beste bevestigd konden worden. Het stratenpatroon in Delfzijl herinnert daar zelfs nog aan!
Ook gedurende het beleg van Steenwijk in 1592 zien we Johan van den Kornput bij Steenwijk terug. Zijn laatste levensjaren bracht Johan van den Kornput
door als garnizoens-commandant, eerst in Coevorden, later in Groningen. Een benoeming in Emden ging op de valreep niet door. In zijn laatste jaren is hij
ook niet verschoond gebleven van de nodige problemen. Vooral met het Drentse bestuur is hij in de slag geweest inzake de financiële verplichtingen die het
gewest tegenover zijn compagnie had, maar het volgens Johan met nakwam. In februari 1600 werd hij door Willem Lodewijk aangesteld als superintendant
van Coevorden. En in 1605 werd hij benoemd tot commandant van het Statenkasteel bij Groningen.
Van den Kornputs einde kwam op 17 september 1611. Tot zijn dood is Van den Kornput hopman gebleven, getuige zijn lijfspreuk: "Tot den lesten athem te
dienen willig ende bereft ". Hij ligt begraven in de Martinikerk te Groningen, vlak in de buurt van zijn grote rivaal Rennenberg.
Naast de Scouting groep Steenwijk herinneren alleen nog de Kornputsingel en de kazerne aan de Meppelerweg die er nu ook niet meer is, nog aan deze
dappere krijgsman.
Sinds november 2003 staat er nu voor hem een stand beeld voor hem bij de Oosterpoort!. Johan van de Kornput De naam Johan van den Kornput is
onlosmakelijk met Steenwijk verweven. Hij was bouwkundige van vestingen, kaarten maker en krijgsheer.