Krop ontmoet Mien Sleef .
Krop ontmoet Mien Sleef op een liederenavond van een amateurzanggezelschap. Zij is de dochter van de vooraanstaande SDAP’er en typograaf J.W. Sleef,
die als meesterknecht in dienst is bij de drukkerij van Het Volk. Sleef, afkomstig uit Franeker, staat bekend als een fatsoenlijk man, die zelden of nooit vloekt.
Hij heeft een christelijke achtergrond, wat hem niet belet op de voorgrond te treden onder de parlementaire sociaaldemocraten. Hij is aanwezig op de
oprich-tingsvergadering van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) in 1894 te Zwolle en als hij daarvan verslag doet aan de Amsterdamse
Sociaaldemo-cratische Vereniging (SDV), wordt onderjaren een voornaam streven in het socialistische symbolisme. Het individu moet dienstbaar zijn aan
de gemeenschap terwijl het vrijheidsstreven van de arbeiders uitgedrukt moet worden in algemeen herkenbare symbolen. Ook zijn tweede opdracht dankt
Krop aan Kramer.
Als assistent van architect H.A. van den Eynde, die met het beeld-houwwerk aan het Scheepvaarthuis is belast, mag hij een aantal portretten van grote
zeevaarders uitbeitelen en verzorgt hij de emblemen van de scheepvaartmaatschappijen in ‘bakwerk’, een methode waarin aarde of een klei-mengsel in een
vorm wordt gemodelleerd en daarna gebakken. Met luid gejuich besloten zich aan te sluiten bij de nieuw opgerichte partij. Het kan niet anders dan dat de
omgang met zijn schoonfamilie invloed heeft gehad op de politieke vorming van Krop, die zich in 1908 aansloot bij de SDAP. Mien Sleef is met haar felle
natuur een tegenpool van de doorgaans goedaardige Krop. Ze treden op 24 december 1914 in het huwelijk. Vanaf 1920 woont het gezin naast het atelier
aan de Plantage Muidergracht. Hun kinderen Heleen en Johan groeien voorspoedig op, maar Hein hun derde kind overlijdt op zeer jonge leeftijd.
De woning ligt in de buurt van Artis, waar Krop graag komt om dieren te tekenen, die een inspiratiebron zijn voor zijn latere ornamenten en sculpturen aan
bruggen en gebouwen. Nu hij de zorg voor een gezin heeft gaat hij op zoek naar een vaste bron van inkomen. Op advies van Kramer vraagt Krop de directeur
van Publieke Werken A.W. Bos om een gesprek. Bos, voorstander van de nieuwe bouwstijl die met de bouw van het Scheepvaarthuis aanvangt, wordt door
het gemeentebestuur in 1916 gemachtigd Krop voor een bescheiden salaris parttime in dienst te nemen. Voor de rest van zijn leven zal hij de
stadsbeeldhouwer van Amsterdam zijn, al kreeg hij deze (ere)titel pas officieel in 1956. Zijn eerste opdracht als stads-beeldhouwer is het maken van een
sluitsteen boven de ingang van een school in de Transvaalbuurt. De eerste grote opdracht van de gemeente zijn de ornamenten aan het hoofdgebouw van
de gemeentelijke telefoon-dienst aan de Herengracht. Door de overeenkomst tussen Krop en de gemeente Amsterdam is een zeer groot aantal werken tot
stand gekomen, veel meer dan je uit een parttime dienstverband zou mogen verwachten. Veel van de enorme werkkracht van Krop is terug te vinden aan
scholen, bruggen en openbare gebouwen in de stadsuitbreidingswijken die tussen de beide wereldoorlogen tot stand zijn gekomen. De eerste echt grote
opdracht van de gemeente is het ontwerpen van versieringen voor het gebouw van de gemeentelijke telefoondienst aan de Herengracht. Boeren,
mijnwerkers en bouwvakkers staan model voor de moderne economie. Springende hertjes staan symbool voor de snelheid en figuren van een Afrikaan, een
Aziaat, een Indiaan en een Eskimo voor het bereik van het wereldomspannende nieuwe medium. Krop is een veelzijdig kunstenaar die zich niet beperkt tot
beeldhouwen.
Hij ontwerpt en maakt boekbanden, tekent, lithografeert, schildert en maakt tientallen vaak politiek getinte houtsneden. Daarnaast ontwerpt hij meubels,
vloerkleden voor de tapijtfabriek van zijn zwager in Rhenen en zelfs complete interieurs. Hij maakt toneelmaskers, onder meer voor Albert van Dalsum, en
keramiek en kleine plastieken waarmee hij zijn fantasie de vrije loop kan laten. Hij maakt zich nieuwe technieken eigen. Voor een olifant die hij in 1925 voor
zijn zoon Johan maakt leert hij bij de keramist Bert Nienhuis glazuren.