Knijpertjes
De traditie van het knijpertjes bakken. De bevolking van Steen-
wijk en omgeving houdt vast aan oude tradities tijdens de jaar-
wisseling. Reeds lang tevoren is men gewend om het knijper-
tjesijzer, dat in deze omgeving in de laatste maand van het jaar
een belangrijke taak heeft te vervullen, weer van de zolder te
halen. De bakvorm, die het jaar daarvoor zorgvuldig in kranten
werd verpakt, wordt weer schoongemaakt en in bedrijf gesteld
om in de eerste dagen van het nieuwe jaar een knijpertje te
kunnen eten bij een kopje koffie of thee.
Het is een zeer oude traditie; het knijpertjes bakken dateert al,
zover bekend, van het midden der negentiende eeuw. In die
tijd woonde in de Kalverstraat in Steenwijk Jan de Vos.
Hij hield zich zo rond de jaarwisseling bezig met knijpertjes bak-
ken en zover wij in de geschiedenis terug kunnen gaan was
Wafels
Een wafel wordt gemaakt van een beslag van bloem, melk
en eieren en eventueel een zoetstof, dat in een wafelijzer
wordt gebakken. Zo'n wafelijzer bestaat uit twee ijzeren
vormen waartussen het beslag wordt samengeperst.
Het wafelijzer wordt in een vuur verwarmd. Deze vorm heeft
een ruitjesvorm. Zo'n vergelijkbare vorm wordt, bijvoorbeeld
in bakstof, ook wel aangeduid met wafel. Werd veel gegeten
met oud en nieuw.
Dauwtrappen op Hemelvaartsdag
Dit werd vroeger veel gedaan in Steenwijk, spullen verslepen en er-
gens anders neer zitten zoals op de Markt. Maar deze gewoonte is
helemaal verdwenen helaas. Nu staan sommigen juist voor dag en
dauw nog op om te fietsen en soms manden. Dauwtrappen doe je
‘officieel’ door in de vroege ochtend met blote voeten door bedauwd
gras te lopen. Hoewel dit plaatsvindt op Hemelvaartsdag, de dag
waarop christenen herdenken dat Jezus terugkeerde naar de hemel,
heeft het gebruik niets met het christendom te maken.
Hoe oud de traditie van het dauwtrappen precies is, is niet bekend.
Vermoed wordt dat het gebruik terug gaat tot de Germaanse tijd.
Muziek in de oudjaarsnacht
Het was stil in Steenwijks straten op oudejaarsavond 1914.
Bijna iedereen zocht de huiselijke gezelligheid en alleen enkele
jeugdige personen vermaakten zich met het laten knallen van
een donderbus, dat zo nu en dan de stilte even verstoorde.
Een jongeman stapte tegen de wisseling van het jaar met een
piston onder de arm door de straten. Hij klom in zijn eentje
naar de trans van de toren. Niemand wist daar iets van, alleen
de toenmalige klokkenluidster Hendrikje Oosterhof.
Daar had de muzikant om de sleutel van de toren gevraagd, die
nog maar voor kort het stadsbeeld weer beheerste met zijn
fraaie nieuwe spits. Toen de klok twaalf slagen over Steenwijk
Gashuispoortt
De o
Potgietersstraat
Everhardus Johannes Potgieter (1808 - 1875).
Nederlands schrijver en makelaar.
Eén van de krachtige literaire figuren van de Neder-
landse 19de eeuw. Werd in 1837 één van de oprich-
ters van het (nog bestaande) literaire tijdschrift ‘De
Gids’ schreef gedichten, novellen en vertalingen.
Bekendste werken: Jan Jannetje en hun jongste kind
(1842). ‘t Is maar een pennelikker (1842), Rijks-
Museum (1844).
Volgens het volksgeloof uit die tijd had de dauw, vooral op bepaalde dagen, een magische en genezende kracht.
Het ‘dauwtrappen’ was waarschijnlijk één van de Meifeesten van de Germanen. In die periode van het jaar vierden de
Germanen de opkomst van het nieuwe leven in de natuur Processies. Later werd het gebruik in verband gebracht met pro-
cessies op de ochtend van Hemelvaartsdag. Dauwtrappen is tegenwoordig vooral in het oosten van het land een traditie.
Blootsvoets wordt er doorgaans niet meer gelopen en geregeld worden in plaats van wandelingen fietstochten gemaakt.
hij de man, die toen, als we het zo mogen zeggen, het alleenrecht had in d' Olde Veste. Jan de Vos had een ijzer, waarin
twee knijpertjes tegelijk gebakken konden worden. Voor honderd stuks kreeg De Vos veertig cent. Dat was voor die dagen
een heel bedrag. Men moet niet vergeten dat de gemiddelde burger van Steenwijk toen zo om en bij twee gulden per
week verdiende, zodat er moeilijk veertig cent af kon om bij Jan de Vos honderd knijpertjes te halen.
Later, toen de dochter Jantien van Jan de Vos in het huwelijk trad met de timmerman Egbert de Boer en een woning kreeg
aan het eind van de Kerkstraat, nam dit jonge paar het knijpertjes bakken over.
Daarna, toen hun kinderen groot waren geworden en we nemen een sprong van ongeveer vijftig jaar en zien we om-
streeks de eeuwwisseling daar in de kleine woning aan de voet van de Sint Clemenstoren de gehele familie De Boer in
actie om lichtbruin getinte knijpertjes uit de gloeiende ijzers te halen. Een van de zoons van Jantien de Vos en Egbert de
Boer woont nog in de ouderlijke woning. Hij kan van deze traditie dan ook veel vertellen.
Omstreeks het begin van deze eeuw bakte de familie De Boer knijpertjes voor een groot deel van de Steenwijker bevolk-
ing. De tijden waren toen iets beter dan in 1850, maar de knijpertjes waren ook tien cent per honderd duurder geworden.
Drie weken voor het nieuwe jaar werd het ijzer op de kachel gelegd en het werd niet weer koud voordat het nieuwe jaar
zijn intrede had gedaan. Broers en zusters werkten om beurten en het was zo te zeggen een continubedrijf, dat er voor
zorgde, dat de burgers van Steenwijk op tijd hun knijpertjes in de trommel kregen. Dag en nacht, in drie ploegen, werden
de knijpertjes gebakken en vele van deze lekkernijen gingen toen reeds met het schip naar de grote steden in Holland.
Bijvoorbeeld in Amsterdam zat een zeer goede afnemer, voor wie duizenden knijpertjes werden gebakken.
Aangezien men toen nog geen gas of elektriciteit kende, werd alles op de kachel gebakken. Jan de Boer haalde de brand-
stof en kleine bosjes geschild eikenhout bij Willem Keizer, die destijds achter de kerk woonde.
Later veranderde er veel. De familie De Boer had niet meer het monopolie, maar dat hinderde ook niet, want er kwam
meer geld in omloop, zodat de aftrek van knijpertjes steeds groter werd. Er kwamen er toen meer, die zich toelegden op
het bakken van deze nieuwjaarslekkernij. Wij noemen de familie Ruiter, die het ook tientallen jaren heeft volgehouden.
Tenslotte werd het door de aanleg van elektriciteit en gas voor velen mogelijk zelf aan de slag te gaan; daarbij is het elek-
trische knijpertjesijzer wel het meest gebruikte. Men heeft dan geen vuil of rook meer in huis zoals vroeger.
had laten dreunen, klonk in de duisternis van de nacht de melodie van: „Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een
schaduw heen". Het was een grote verrassing en een ieder sprak de volgende dag over de gewijde muziek, die in oude-
jaarsnacht 1914 voor het eerst van Steenwijks toren klonk en die ten gehore was gebracht door Andldes Boetze.
Het is een traditie geworden die later door de christelijke muziekvereniging „Crescendo" is voortgezet.
Er was nog iets, dat ook de aandacht trok tijdens de jaarwisseling.
Wanneer we op oudejaarsavond naar de hoek van de Kornputsingel-Gasthuisstraat gaan, zo aan het begin van de twintig-
ste eeuw, dan zien we daar een wel zeer vreemde traditie. Men had toen de gewoonte om dubbeltjes heet te maken en
deze klokslag twaalf uur op straat te strooien. Het was een nogal gevaarlijk werk, want wie zich meester wist te maken van
zo'n heet dubbeltje, kwam wel eens met een paar brandwondjes aan de vingers thuis.
Op datzelfde punt van de stad woonde later de boekhandelaar Jan van Kerkvoorde en ook hij speelde bij de jaarwisseling
enkele nummers op zijn blaasinstrument. Dan was het grote moment aangebroken, waarop de steeds groter wordende
groep van belangstellenden wachtte. Met gulle hand werden de dubbeltjes uitgestrooid en mening gretige hand ontlokte
dan het leedvermaak van de omstanders, want het viel niet mee om dit hete metaal van de straat te zoeken.
Dit oudejaars gebruik is geheel verdwenen. Maar het initiatief van Andries Boetze is in ere gehouden en wij hebben ons
afgevraagd hoe de heer Boetze wel op het idee is gekomen om daar middenin een duistere nacht in zijn eentje naar bo-
ven te klimmen. Nu dan, in 1914 werkte ook de heer Boetze aan de restauratie van de toren; door zijn werkzaamheden
aan Steenwijks hoogste ge-bouw kwam hij op het idee om op oudejaarsavond een passende muzikale verrassing te geven.
Hij hield dit plan voor zich en klom tegen twaalf uur naar boven.
De heer Boetze was lid van het Steenwijker Fanfarekorps, dat later is opgeheven en waaruit in de jaren na de mobilisatie
1914- 1918 de vereniging „Tot Steun in de strijd" is voortgekomen. Het spelen op de toren in oudejaarsnacht was niet al-
tijd even gemakkelijk. Het is wel eens gebeurd, dat het op de avond van de jaarwisseling zo koud was, dat Boetze het
mondstuk van zijn instrument nauwelijks aan de mond kon zetten, want het vroor aan de lippen vast. Daar kwam nog bij
dat ook de ventielen vastvroren. De sneeuwjachten, die daar op 45 meter hoogte werden meegemaakt, waren ook lang
geen pretje, maar toch heeft de heer Boetze tal van jaren alleen dit nachtelijke concert verzorgd.
Oud gebruik bracht narigheid
Lang geleden had men de gewoonte in de Noord-westhoek om op oudejaarsnacht bij verscheidene boeren materialen en
werktuigen van het erf te halen en deze op een andere plaats bijeen te brengen.
Tot het begin van deze eeuwwisseling bleef dit oude gebruik nog gehandhaafd, maar het bracht voor velen grote narighe-
den. Later hield de jeugd zich hier bijna niet meer mee bezig, maar plotseling, in de beginjaren van 1950, hoorde men hier
en daar weer van dergelijke taferelen. Zo men toen zei, werd het oude gebruik weer in ere hersteld en er waren op nieuw-
jaarsochtend verscheidenen, die het tuinhekje kwijt waren of iets anders misten op het erf. In de omgeving was dat erger
dan in Steenwijk. De straatlantaarns werden losgedraaid en zo zat een hele buurtschap geheel in donker en op sommige
punten trof men de andere ochtend allerlei materialen aan als hooimachines, boerenwagens, tobben, weideslepen,
schoolbanken en nog veel meer.
Er zijn zelfs buurtschappen, waar de jeugd op oudejaarsnacht het wist te presteren een boerenwagen bovenop een
schuur te plaatsen en in Steggerda zag zelfs de pastoor een met mest gevulde wagen bovenop het dak staan.
Ook de Gieterse jeugd hield zich druk bezig met allerlei, zoals men het wel noemen kan, kattekwaad.
Men zou ook kunnen zeggen van ergerlijke baldadigheid. Er worden dan punters tot zinken gebracht of de vonders, die
men in Giethoorn veelvuldig aantreft, worden zo gelegd, dat de eerste de beste die van deze oeververbinding gebruik
moet maken, de kans loopt dat hij met brug en al in het water terecht komt. Ook zorgt de jeugd ervoor in het begin van de
twintigste eeuw was dit erger dat het aan lawaai niet ontbreekt.
In Friesland was deze traditie wel vast ingeburgerd en knalden er verscheidene donderbussen tegen de jaarwisseling.
Ook in onze omgeving is het geknal niet van de lucht en men heeft dit nog steeds kunnen handhaven. Het oudejaar wordt
dan zogenaamd „weggeschoten". Deze gewoonte is nu totaal verdwenen.
Oliebol of oliekoek
De oorsprong is niet geheel duidelijk. Mogelijk zijn ze voor het
eerst in de middeleeuwen gebakken, volgens Ineke Strouken
van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur.
Ze meent tevens dat de oorsprong in wat nu Nederland is ligt
of dat ze er vlakbij voor het eerst zijn gemaakt. Een andere,
meer voor de hand liggende mogelijkheid is dat de oliebol
(uiteindelijk) uit Portugal of Spanje stamt. Spaanse en Portu-
gese Joden, de zgn. Sefardim, die tijdens de Spaanse Inquisitie
naar Nederland vluchtten zouden hun recepten hebben mee-
genomen. In Portugal at men destijds al iets wat op oliebollen
lijkt: oliekoeken met (gedroogde) zuidvruchten.
Er zijn nog meer redenen om een Sefardisch-Joodse oorsprong
voor de oliebol aan te nemen. Van oudsher worden er voor de
viering van de Chanoeka, die in de winter is, zoete deegbollen,
genaamd Sufganiyot (enkelv. Sufganiyah), gefrituurd en vaak
koud geconsumeerd, wat sterk doet denken aan de Belgisch-
Nederlandse oliebollentraditie rond de jaarwisseling.
Alle benamingen die in het Nederlands bestaan voor in olie
gebakken deegwaar dateren van de 16e eeuw en later, d.w.z.
na de verdrijving van de Sefardische Joden uit het Iberisch
schiereiland ten gevolge van het Verdrijvingsedict uitgevaardigd in 1492. Van oliekoek naar oliebolJonge vrouw met een
kookpot vol oliebollen (Cuyp, ca. 1652) Eeuwenlang was de term oliekoek in gebruik voor wat nu de oliebol heet.
De oliekoeken op een schilderij van Aelbert Cuyp uit ca. 1652 lijken veel op de hedendaagse oliebol. In die tijd werden ze in
raapolie gebakken. In de loop van negentiende eeuw kreeg het woord oliebol steeds meer aanhang.
In 1868 nam de Van Dale 'oliebol' op. Dat het toen echter nog geen algemeen gebruikte term was, blijkt uit het Woordenboek
der Nederlandsche taal (1896).
Daarin wordt 'oliekoek' nog als meer gebruikelijke benaming genoemd.
Vanaf begin twintigste eeuw wordt echter alleen nog over oliebollen gesproken