Historische voorwerpen
Steenwijk
Een historische bron is elk object dat rechtstreeks informatie geeft over het verleden en zelf dus ook uit het verleden komt.
Voorwerpen maken geschiedenis. Maar welke voorwertpen precies?.
Besluit van Willem van Oranje
Tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648) was een gebied het ene moment in handen van Willem van Oranje, het andere
moment was Spanje weer aan de macht. Dat gebeurde ook in de kop van Overijssel. Voor Steenwijk en Oldemarkt had
dat in 1581 grote gevolgen.
Weekmarkt in Oldemarkt
Met schepen, wagens, karren en kruiwagens werd de handelswaar aangevoerd. Boter, groenten, fruit, vis, eieren, van
alles was er te koop. Met Oldemarkt ging het rond 1580 meer dan goed.
Tachtigjarige oorlog.
De oorlog betekende het begin van het einde. Ook al speelde het begin van de oorlog zich vooral in Holland en
Zeeland af, de gevolgen voor de kop van Overijssel waren goed merkbaar. De handel stagneerde door gevechtshande-
lingen op de Zuiderzee.
Rennenberg in Steenwijk.
In de winter van 1581 werd Steenwijk belegerd door Rennenberg, die in dienst was van de Spanjaarden. De belegering
duurde door het moedige optreden van Van der Kornput en zijn leger maar even, maar de gevolgen waren rampzalig.
Honderden soldaten sneuvelden, honderden burgers stierven door het uitbreken van de pest.
Beloning.
Toen Willem van Oranje kennis nam van de tragische gevolgen voor het dappere Steenwijk nam hij een besluit.
De markt van Oldemarkt werd op zijn gezag verplaatst naar Steenwijk. Dat zou de Steenwijkers er weer bovenop
helpen. In Oldemarkt zal men niet blij met dit besluit geweest zijn. Een jaar later werd Steenwijk opnieuw door de
Spanjaarden belegerd. Zou Oldemarkt hierbij een handje geholpen hebben?.
Bodebus
In 1813 werd de inhoud van de stadszilverkast
verkocht. De meeste voorwerpen werden toen
omgesmolten. Slechts de uit de uit 1630 stam-
89mende ‘Bodebus’, het onderscheidingsteken
van de stadsbode, bleef bewaard.
Brief van de Keizer
In de 14e eeuw is in en rond de vesting Steenwijk heel wat af
gevochten. Door de Geldersen, de Friezen, de Zwollenaren. De
Steenwijkers zelf waren ook niet mis. Steenwijk stond onder het
toezicht van de bisschop van Utrecht, die zelf weer aangestuurd werd
door keizer Karel V.
Moedig.
Omdat een aanval van de Friezen moedig was afgeslagen, kreeg
Steenwijk in 1523 van de bisschop van Utrecht het recht meer mark-
ten te organiseren. De omringende dorpen zagen hun inkomsten ver-
dwijnen en namen drastische maatregelen. Steenwijk werd bijna to-
taal verwoest. Het gezag over Steenwijk werd toegewezen aan de
Stadhouder van Friesland en Overijssel.
Georg Schenck
De Stadhouder Georg Schenck van Toutenburg (1480-1540) besliste in
overleg met Karel V, dat Steenwijk door de inlijving bij Friesland het
recht verloor op de Steenwijker Kamp en de helft van inkomsten uit de
handel. Een soort belasting aan de Keizer en de Stadhouder. Brief In
1534 werd Steenwijk aan Overijssel overgedragen. Dat had gevolgen
voor de stad. Oude schulden moesten betaald worden. De Keizer gaf
Steenwijk daarom de Kamp en andere privileges weer terug. Dat staat
in de akte uit 1534 van Karel V.
Deze belangrijke akte is zorgvuldig bewaard gebleven en kan nog
steeds bekeken worden.
Een verkorte weergave uit de akte:
'Karel, keizer enz. geeft, daar de stad door hare hereniging met
Overijssel wordt verplicht tot betaling van hare oude schulden aan dit
landschap, aan Steenwijk, tot onderhoud harer vestingwerken, terug
de inkomsten van de Zuidermeenthe en van de landerijen, de stads-
weren en het Loo, welke inkomsten in 1523 waren bestemd ten be-
hoeve van de keizer en tot onderhoud van het blokhuis binnen de
stad, behoudende de keizer voor zich en zijne nakomelingen de even-
eens in 1523 van de stadsinkomsten afgescheiden halve waag en de
turfmanden en bovendien jaarlijks twintig wagens turf ten behoeve
van onze officier van Steenwijk'.
Burgerboek
Een burger was iemand die de eed op het stadsrecht had afgelegd.
Dit betekende dat hij werd ingeschreven in het Burgerboek en mocht
delen in de voorrechten die zijn stad in de Middeleeuwen door stads-
rechten had verkregen. Deze voorrechten waren bijvoorbeeld vrijstel-
ling van tolgelden, toegang tot het lidmaatschap van een ambachtsgil-
de of berechting door de stedelijke rechtbank of het vee laten weiden
op de gemeenschappelijke stadsweide (de Meenthe).
Nieuwkomers.
Een vreemdeling werd niet zomaar burger. Je moest genoeg geld be-
zitten om je gezin te onderhouden en de belastingen te betalen.
Je moest kunnen aantonen waar je eerder had gewoond, welk beroep
je uitoefende en welke godsdienst je had. Borg werd je goedgekeurd
door de Magistraat, dan moest je borggeld betalen zodat je niet snel
voor bijstand zou komen. En je moest de eed van trouw aan de stad
afleggen. Je verloor je burgerschap en je borg als je langer dan een
jaar en een dag buiten de stad gewoond had. Grootburgers en
Kleinburgers. Iedereen die in Steenwijk werd geboren, was
automatisch grootburger. Zij hadden meer rechten. Bijvoorbeeld om
in het stadsbestuur te worden gekozen. Kleinburgers waren de
nieuwkomers. Soms wer-den zij toch grootburgers, bijvoorbeeld als de
stad de nieuwe bewo-ners hard nodig had
In tijden van cholera
Het voorkomen en bestrijden van epidemieën, zoals de Mexi-
caanse griep, is al eeuwen een overheidstaak. In de 19e eeuw
had de overheid bijvoorbeeld haar handen vol aan het be-
strijden van besmettelijke ziektes als pokken, tyfus en tuber-
culose, die zich razendsnel konden verspreiden in de steeds
dichter bevolkt rakende steden. Tot de jaren dertig van de
negentiende eeuw was Nederland gevrijwaard gebleven van
de cholera, een zeer besmettelijke darmziekte.
Men besefte dat het slechts een kwestie van tijd zou zijn voor
ook Neder-land ten prooi zou vallen aan de cholera, die ook
wel 'Aziatische braakloop' genoemd werd. In 1831 besloot
het kabinet daarom als voorzorgsmaatregel alle gemeenten
een informatieboekje over cholera te sturen en richtlijnen op
te stellen, zodat men zou weten wat te doen als de cholera
ook Nederland zou bereiken.
In het archief van Kuinre bevinden zich nog enkele van deze
boekjes, zie onderstaande afbeelding. In de boekjes staan
tips die wij nog steeds zouden onderschrijven: was je han-
den, lucht de ziekenkamers, trek schone kleding aan en doe
aan lichaamsbeweging. Andere adviezen zijn nu niet meer zo
serieus te nemen: bezoek geen zieken zonder ontbeten te
hebben,ontbijt eventueel met sterke drank en verander
vooral niet van gewoontes.
Burgermeesterstoel
Deze fraai bewerkte burgemeesterszetel werd in 1919 vervaardigd in
de meubelmakerij van de gebroeders Monsieur aan de Jan Hendrik
Tromp Meestersstraat in Steenwijk. Oorspronkelijk werd deze stoel
vergezeld van maar liefst veertien bijbehorende fauteuils: voor de
twee wethouders, de elf gemeenteraadsleden en de gemeente-
secretaris. Helaas zijn die hier niet meer aanwezig. Alle waren gemaakt
van savoyaans (uit Zuidoost Frankrijk) eikenhout. De burgemeesters
stoel is aan de bovenzijde voorzien van het stadswapen in de vorm
van een prachtig gebeeldhouwd opzetstuk met een afbeelding van
Sint Clemens met de bisschopsstaf en een bekroond schild met
daarop het Steenwijker anker. Dit is gemaakt door Hendrik Middelwijk,
beeldhouwer en houtsnijder bij de meubelmakerij van Monsieur.
De raadszetels maakten deel uit van het nieuwe interieur van Rams
Woerthe, dat op 28 maart 1919 officieel als gemeentehuis in gebruik
was genomen. Tot aan de gemeentelijke herindeling van Noordwest-
Overijssel in 1973, waarbij Steenwijker-wold en Steenwijk werden
samengevoegd, bleef het meubilair in gebruik. In de nieuwe gemeente
Steenwijk paste het oude Steenwijker stadswapen niet meer.
De burgemeesterstoel en de andere stoelen werden vervangen en
voorlopig opgeslagen op de stadswerf. Later zijn ze op mysterieuze
wijze verkocht en kwamen ze in bezit van een antiekhandelaar, die de
'gewone' stoelen weer doorverkocht, maar de fraaie burgemeestersze-
tel zelf behield. In 2003 kreeg de gemeente Steenwijkerland de moge-
lijkheid de stoel weer te verwerven. Na een grondige restauratie is het
nu weer een pronkstuk in het gebouw waar hij vele jaren werd ge-
bruikt: In de stijlkamer van Rams Woerthe. Maar nu staat de stoel in
het Stadsmuseum.
Gedichten van Dirk Ram
Gedicht te vinden van de omroeper Dirk de Ram
over de volmacht Clarenberg, die zijn gelag en
boeten niet had betaald.
Hieronder een transscriptie er van.
'Dees boetten die hier onder staan
Zonder te zeggen goede nagt
En zelfs te hebben overdagt
Een burgemeester van de raad.
En mede lid der magistraad
Gaad zonder spreken van 't stadhuijs
Sluijp stanten na zijn eijgen huijs
Niet eens betaald zijn eijgen schuld
Ses stuijvers hebben wij geduld
Het spijt mijn van die goede man.
Dat hij niet meerder drinken kan.
Ik drink voor hem een glas of vier.
Een ander seeven nae de zwier.
Wij hebbent al daer opgezet.
De man is ziek hij moet nae bet.
Deeze aan Clarenberg geintineert.
Zijn vrouw gesproken en worde verveert.
Hij lag te bed zijn hooft deed zeer.
Zijn vrouw ging wegh en sprak niet meer.
Dit zeg en luijg ik als ik daer kwam.
Dat dit de waerheijt is Dirk de Ram'.
Keurboek van 1579
Aan het einde van de zestiende eeuw was het
rechtsysteem in Steenwijk een rommeltje.
De burgers klaagden steen en been over wille-
keur van de schepenen bij het rechtspreken en
ook de bestuurders zelf waren ontevreden.
Wetgeving en rechtspraak waren in die tijd veelal
een lokale zaak, waardoor de kwaliteit nogal eens
te wensen over liet. Zo ook dus in Steenwijk.
De ontevredenheid stamde waarschijnlijk al van
voor 1544. In dat jaar begon Mr. Henricus Boeg-
hel namelijk aan een nieuw Stadsboek. Hij werkte
er jaren aan, maar zou het nooit afronden. In
1557 werd hij, waarschijnlijk op staande voet, ont-
slagen. Daarna kwam het werk aan de Steenwijk-
se regelgeving jaren lang stil te liggen. Elders in de
rubriek 'Schatten van het archief' kunt u meer in-
formatie vinden over het Stadsboek van Boeghel.
(Gemeentelijk archief).
Nieuw wetboek
In 1576 besloot het stadsbestuur dat het nu toch echt hoog tijd werd voor een nieuw wetboek. Mr. Zigher ter Stege
kreeg de opdracht om een nieuw keurboek op te stellen. Ter Steghe was geboren in 1535 als zoon van Gheert ter
Stege, de burgemeester van Steenwijk. In 1557 werd hij benoemd als stadsecretaris, als opvolger van Henricus Boeg-
hel. Dit ambt zou hij tot aan zijn dood in 1605 beoefenen. De tien jaar dat Steenwijk onder Spaans bestuur viel (1582-
1592) bracht Ter Steghe door in Hasselt, waar hij hetzelfde werk deed. Na Steenwijks ontzet kwam hij terug.
Ter Stege schreef een strafwetboek met 26 hoofdstukken. Het was de eerste keer dat de verschillende verordeningen
('keuren') per hoofdstuk geordend werden. Er werd per overtreding een keuze gegeven uit strafmaten al naar gelang
de ernst van de overtreding. Dit moest de willekeur bij het rechtspreken tegengaan.
Het keurboek van Ter Stege staat bekend als een voortreffelijk wetboek voor zijn tijd, Het werd ingevoerd in 1579.
Ter Steghe was ook begonnen aan een burgerlijk wetboek, maar dat kon niet ingevoerd worden door de oorlog met
Spanje. In 1609 is het wetboek in herziene vorm toch nog ingevoerd. Het keurboek van Ter Steghe bevindt zich in ons
archief, maar er zijn ook verschillende uitgaven en publicaties van en over het boek.
Monsterrollen
Rond 1600 werd door Prins Maurits een hervorming
doorgevoerd van het leger. Hij liet zijn mannen ook in
rustiger perioden oefenen zonder echt te vechten,
zodat automatismen ontstonden en de manschap-
pen geen tijd hadden om op rooftocht te gaan.
Deze oefensessies werden door de bevolking met
verbazing bekeken, maar men vond het ook verma-
kelijk. Uiteindelijk wierp al dat effening wel zijn vruch-
ten af. In die tijd bestond het leger uit huurlingen.
Monsterrollen zijn lijsten met de namen van soldaten
die dienst namen of aanmonsterden in dit zogehe-
ten Staatse Leger. Naast deze soldaten zijn vaak ook
een arts, geestelijke, schrijver, trompetter en tam-
boer in de administratie te vinden. Vaak kregen ze
een contract voor een seizoen. Een seizoen begon in
het voorjaar en eindigde in het najaar. In de winter
werd er over het algemeen niet gevochten. De weers-
omstandigheden lieten dat vaak niet toe. Ook in
Steenwijk waren soldaten gelegerd.
De Steenwijkse monsterrollen beginnen in 1644 en
lopen door tot 1686. Voor mensen die zich bezighou-
den stamboomonderzoek kunnen de rollen interes-
sant zijn, aangezien soms de plaats van herkomst van
de soldaat vermeld staat. Er komen bijvoorbeeld ook
namen van soldaten uit Oost-Europa in voor. Omdat
de monsterrollen voor één seizoen werden opge-
maakt, komt het regelmatig voor dat de naam van
een militair meerdere malen wordt vermeld. Ook
voor de Monsterrollen geldt dat het aanbeveling
verdient om verschillende schrijfwijzen te proberen
bij het onderzoek in deze bron.
Stadsboek 1544
Een Stadsboek gaat over wetten, rechtspraak en regelge-
ving. Iedere stad maakte haar eigen bepalingen, totdat
landelijk geldend recht werd ingevoerd. Stadssecretaris.
Aan dit Stadsboek is tussen 1544 en 1557 gewerkt door de
Stadssecretaris mr. Henricus Boeghel. In 1557 werd Boeghel
(waarschijnlijk) op staan-de voet ontslagen en opgevolgd
door Mr. Zicher ter Steghe die pas in 1576 een geheel nieuw
Stadsboek ging schrijven. Opnieuw begonnen.
Toen Henricus Boeghel met zijn klus begon, waren de oude
Steenwijker stadsregels volgens de Magistraat (het stadsbe-
stuur) niet meer toereikend voor de moderne 16e eeuwse
bevolking. Een andere lezing is dat het hele stadsarchief in
1523 bij een inval van de Geldersen in vlammen is opge-
gaan. Hoe dan ook: Boeghel is in 1544 helemaal opnieuw
begonnen te tekeningen. Boeghel had een handschrift, waar
we nu nog steeds van kunnen genieten. Prachtige, in goti-
sche stijl getekende hoofden, voorzien van de mooiste be-
ginletters. Tussen die prachtige letters staan tekeningen.
Zijn het spotprentjes? Zelfportretten? Zat Boeghel zich te
vervelen tijdens de vergaderingen? Of heeft zijn opvolger
Zicher ter Steghe huisgehouden in het Stadsboek?
Stadsrechten
Het oudste stuk in het gemeentearchief van Steenwijkerland is
een charter van meer dan 650 jaar oud dat Vollenhove stads-
recht geeft. Het stadsrecht is in 1354 door de bisschop van
Utrecht, Jan van Arkel, aan Vollenhove gegund.
Stadsrecht.
In de Middeleeuwen was het voor gebieden met veel handel
en nijverheid noodzakelijk een eigen rechtspraak te hebben.
Dit was nodig omdat men niet uit de voeten kon met de recht-
spraak van het platteland. Na de 80-jarige oorlog (1568-1648)
kwam met de stichting van de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden een einde aan de behoefte een apart lokaal
stadsrechtsysteem te hebben.
Drie steden.
Drie echte steden heeft de gemeente Steenwijkerland binnen
haar grenzen. De oudste is Steenwijk, Vollenhove de middel-
ste, Blokzijl het nakomertje. Blokzijl is wat betreft het verkrij-
gen van het stadsrecht een vreemde en unieke eend in de bijt.
In het rampjaar 1672 kende stadhouder Willem III Blokzijl als
enige plaats in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
het stadsrecht toe. Blokzijl verdiende het.
De Blokzijligers hadden samen met de Friezen de bisschop van
Münster, Bernhard van Galen (alias Bommen Berend), en z'n
troepen verjaagd. Jammer genoeg waren de privileges van kor-
te duur.
Heilige Sint adelbertus
In de Grote Kerk staat een 74 cm hoog eikenhouten beeldje
van de heilige Sint Adelbertus. Ooit, in 1570, werd dit beeld
door pastoor J. Roberink uit Steenwijk geschonken aan de
eerste aartsbisschop van Utrecht, Frederik Schenck van Tou-
tenburg. Dat gebeurde dus in de tijd dat nog de naweeën
gevoeld werden van de Beeldenstorm.
Mogelijk heeft pastoor Roberink door deze schenking het
beeldje voor vernieling willen behoeden.
Het is voor onbepaalde tijd in bruikleen afgestaan door het
Rijksmuseum. Het Catharijne Convent in Utrecht.
De maker van het beeld is onbekend, maar wie was deze
Adelbertus? Adelbertus was een uit Northumberland
(Engeland) afkomstige diaken. Sinds 1981 bevindt zich in het
zuidkoor.
Die samen met Willibrord, in 690 vanuit Ierland het Kanaal
zou zijn overgestoken om in onze streken te prediken en
wonderen te verrichten. Hij zou een zeer nederig persoon
zijn geweest. Na zijn dood op 25 juni 740 werd hij door de
dorpelingen van Egmond begraven en werd er boven zijn
graf een kapelletje gebouwd. Na zijn dood gebeurden er
vele wonderen, zodat er veel pelgrims naar zijn graf kwa-
men. Nog altijd wordt het gebeente van Adelbertus, de
schutspatroon van Egmond, vereerd in de kapel van het
benedictijner klooster in Egmond Binnen.
Daar, onder het altaar, ligt sinds 1984 de zorgvuldig uit mi-
nuscule brok stukjes gereconstrueerde schedel van Adelber-
tus. Deze schedel, waarvan de exacte ouderdom is vastge-
steld, werd toen op feestelijke wijze overgebracht van de
Adelbertusakker naar de abdijkerk.
Adelbertus wordt in andere bronnen meestal afgebeeld als
aartsdiaken met een geopend boek en een lelie in zijn hand.
Omdat hij van koninklijke afkomst zou zijn, ziet men soms
aan zijn voeten een kroon en een scepter.
Steenwijker Almanak
We zien hier drie verschillende uitvoeringen van de bekende
Steenwijker Almanak. De almanak was één van de oudste
middelen om de mens een beetje houvast te geven in de
dagelijkse gang van zaken en in de jaarlijkse cyclus van
gebeurtenissen in het leven op het platteland. Het was een
boekje met een kalender van dagen, weken en maanden, aan-
gevuld met diverse gegevens zoals de stand van zon en maan,
de feest-, gedenk- en marktdagen, tijden van eb en vloed, soms
ook weersvoorspellingen en astrologische gegevens.
Het woord 'almanak' werd voor het eerst in 1266 door Roger
Bacon gebruikt in zijn verhandeling Opus Maius.
Het komt van het Arabische woord 'al manakh', waarmee het
klimaat of de seizoenen worden bedoeld. De eerste gedrukte
almanakken, goedkoper dan de geschreven exemplaren en dus
voor een groter publiek bereikbaar, verschenen in 1460.
De eerste Nederlandse almanak was de schaapherderskalender
die in 1494 werd uitgebracht. De nog steeds uitgegeven
Enkhuizer Almanak kwam voor het eerst in 1632 op de markt.
In 1664 begon Obbe Spanjaard met het uitgeven van de Nieuwe
Cronijk, de Steenwijker almanak. Hoe dit boekje er precies heeft
uitgezien is niet bekend.
Mogelijk heeft er op de voorzijde al een afbeelding gestaan van de stad Steenwijk.
Op de laatste ons bekende Steenwijker Almanak uit 1938 staat dat het de 273ste jaargang is.
Het uiterlijk is in de loop der jaren wel enigszins gewijzigd, zowel wat kleur als wat formaat betreft. In 1768 spreekt
men van de Steenwijcker Schrijf-Almanach van Obbe Spanjaard, boekdrukker, met een privilege voor vijftien jaar.
Het is een ingenaaid boekje van 13 bij 8 centimeter, met na elke halve maand één of twee blanco pagina's.
Hierop konden dan allerlei aantekeningen worden gemaakt. Het schutblad was bedrukt met een rechthoekige af-
beelding van de stad Steenwijk, maar nog zonder molens aan beide zijden; het omslag was onbedrukt.
Het was een maandkalender met weersvoorspellingen, vakanties in Steenwijk en in de provincie Overijssel.
We lezen onder meer: De besloten tijd van de Jagt 31 Januari tot den 17 September gedurende welke tijd de honden
ten plattenlande moeten gaan met bungels. Even verder lezen we: Volle maen dingsdag den 2/3 ten 9 uren 51 min in
de Leeuw / met donker weer. Hout en turf zal nog goede waar wesen / hij is gelukkig die er nog wel van voorzien is.
En tenslotte:
De Vacantie van den Bouw zal nu Jaarlijks beginnen op den 23 July en eindigen den 12 Septem. Beide incluis.
Rond het jaar 1800 is er de Nieuwe Steenwijcker Schrijf-Calender / comptoir Almanach, eveneens uitgegeven door
Obbe Spanjaard, boekdrukker aan de Markt te Steenwijk. Deze heeft, met een afbeelding van de stad in een ge-
schulpt kader, een formaat van 15,5 bij 10 centimeter. Deze almanak kende na elke bedrukte pagina een blanco
bladzijde voor aantekeningen. Vanaf 1801 bevatte de Almanak ook Chronyxken, een overzicht van geschiedkundige
feiten beginnend met het jaar 1791.
Verder vermelde hij onder meer de Order op het varen der Schepen en Schuiten van van Steenwijk en de Hoveniers-
almanak. een overzicht voor het zaaien en planten.
Omstreeks 1850 drukte J. Spanjaard de 10 bij 9 centimeter grote Steenwijker Almanak, zo'n tien jaar later voortge-
zet door H. Spanjaard, beide boekdrukkers te Steenwijk. Het waren kleine vrijwel vierkante ingenaaide dunne boek-
jes zonder tekst op de voorpagina.
Vanaf 1890 werd de voorpagina bedrukt met bijvoorbeeld de tekst: STEENWIJKER ALMANAK voor het jaar 1890.
Ook werd het jaargangnummer op de voorzijde vermeld evenals de naam van de drukker. Deze uitvoering bleef tot
omstreeks 1920 te koop. In 1899 nam R.H. Bijkerk de boekdrukkerij en binderij over van Spanjaard. Hij ging in het
vervolg de Steenwijker Almanakken drukken in een pand in de Weemstraat.
In de loop der jaren kwamen er steeds meer kleine verhaaltjes en vooral ook mopjes in voor. In de almanak van
1923 lezen we: Meester op school zegt tegen de kinderen: "Schrijven jullie allemaal een spreekwoord op de lei".
De kinderen schrijven nu het een na het ander een spreekwoord op, behalve de kleine Wim die, goed kunnende
tekenen, meesters portret zit na te tekenen in de hoek van de lei. De meester komt nu de verschillende spreekwoor-
den lezen, komt ook bij Wim en zegt: "Wim, heb jij geen spreek-woord opgeschreven?". Wim antwoordt: "Ja mees-
ter". Meester vraagt: "Waar staat het dan Wim?". Zegt Wim, op het portret wijzend: "Hier, meester. Een ongeluk zit in
een klein hoekje". Later werd het formaat van de Almanak wat groter en werden de omslagen ook in kleur uitge-
bracht. De voorzijde werd bedrukt met een afbeelding van een open stadsgezicht zonder wallen en grachten.
De geschulpte kopergravure laat twee kerken zien met enkele wandelaars en een tweetal molens.
De Steenwijker Almanak van 1923 had een formaat van 13,5 bij 10,5 centimeter. Ook bevatte de almanak steeds
vaker reclameadvertenties, terwijl de weersvoorspellingen verdwenen. Verder treffen we een overzicht aan van
vreemde munten, vlaktematen, inhoudsmaten (bijvoorbeeld: 1 schepel = 10 liter), gewichten (bijvoorbeeld: 1
centenaar = 100 kilogram), nationale kentekenplaten voor auto-mobilisten, posttarieven en meer van dergelijke
gegevens. Wist u trouwens dat alle autokentekens in Overijssel met de letter E begonnen?
Aan het begin van de twintigste eeuw verscheen er, naast de Steenwijker Almanak, het jaarboekje voor Steenwijk.
uitgegeven door G. Hovens Gréve in de Onnastraat. Na de Tweede Wereldoorlog nam dit jaarboekje de functie van
de Steenwijker Almanak over. Het verschijnt tot op heden, zij het na de gemeentelijke herindeling in 1973, onder de
naam Kijk op Steenwijk.
Na het samengaan van de drie gemeenten in de 'Kop' van Overijssel is het onder de titel: Kijk op de Kop als
gemeentegids voor Steenwijkerland voortgezet.
Kanon en kogels
Bij binnenkomst in het Stadsmuseum wordt meteen de
aandacht getrokken door enkele loodzware kanonsko-
gels die langs de linkerplint liggen uitgestald.
De meeste hiervan zijn in het recente verleden in de
stadswallen aangetroffen; waar precies en op welke
plaats is niet altijd bekend. Wel is bekend dat ze van
buitenaf op de stad zijn afgevuurd, hetzij Georges de
Lalaing, beter bekend als de graaf van Rennenberg, in
1581-1582. Of tijdens het beleg en de verovering van
Steenwijk in 1592 door prins Maurits en de Friese
stadhouder Willem Lodewijk.
Deze kogels werden afgevuurd door kanonnen waarvan er vele soorten bestonden. Men onderscheide vier hoofdty-
pen: het veldgeschut, het valkonet, de hele en de halve kartouw. De laatste twee werden ook wel kanon genoemd.
De kanonskogels waren zware gietijzeren ballen in verschillende soorten en maten, waarvan er alleen al gedurende
het beleg van Steenwijk in 1592 ongeveer 29.000 zijn afgevuurd. De zwaarste in het Stadsmuseum aanwezige kogels
wegen maar liefst 17V2 kilogram! Bij een gevecht op korte afstand vulde men de kanonlopen meestal met musketko-
gels of malen schroot. Zo nu en dan maakte men de kogel gloeiend heet om het doel in brand te kunnen schieten.
Zowel in 1581-1582 als in 1592 is dit ook bij de belegering van Steenwijk gebeurd. Bij het laden van het kanon bracht
men in zulke geval-len een graszode aan tussen de afvuurlading en de gloeiende kogel om voortijdig afvuren te voor-
komen. Bij een belegering werden de kanonnen op opgeworpen verhogingen van aarde, 'katten' genaamd, geplaatst.
Een kanon werd bediend door twee konstabels of twee kanonniers die daarvoor een klein examen hadden afgelegd.
Er was namelijk 'buskruit' en het was daarom noodzakelijk om enige kennis te hebben van de scheikundige samen-
stelling er van. Uiteraard moest men vooral vaardig zijn in het richten, laden en vuren!
De legaten van Van Swinderen en
Tuttel
Een rijke Steenwijker laat (een deel van) zijn geld na
aan behoeftige stadsgenoten. Twee ervan herinneren
we ons nog steeds omdat naar allebei een straat ver-
noemd is.
Harmen van Swinderen en Hillebrand Tuttel.
Van SwinderenKanunnik Van Swinderen stierf
waarschijnlijk in 1560. Hij liet twee huizen na (bij de
Kleine Kerk) en verschillende jaarlijkse rentes na.
Aanvankelijk was het zijn doel financiële steun te
bieden aan zijn eigen verarmde familieleden, maar
ook andere burgers mochten mee profiteren.
In de huizen die hij naliet mochten acht arme burgers
gratis wonen en ze ontvingen een uitkering.
Het moesten wel bejaarde, deugdzame geboren
Steenwijkers zijn, die dagelijks God zoude danken
voor de welvaart die hen ten deel was gevallen.
Van Swinderen had de schepenen van de stad tot 'overste patronen' van zijn stichting gemaakt.
Het legaat werd door hen niet alleen gebruikt om de burgers in de huizen van Van Swinderen te onderhouden, maar
ook om de vroedvrouwen van de stad te betalen en het onderhoud van de in 1627 gestichte school te financieren.
Nog lange tijd mochten burgers zich bij de gemeente opgeven voor een deel van het geldbedrag. Pas in 1979 waren
er geen gegadigden meer en besloot de gemeenteraad ermee te stoppen. De burgers van Steenwijk hebben zo
meer dan vier eeuwen kunnen profiteren van de nalatenschap van Van Swinderen. Het Swindermannegien boven
het poortje dat toegang gaf tot de inmiddels afgebroken huizen en de naar hem genoemde straat herinneren nog
aan hem.
Tuttel
De advocaat, diaken en latere stadssecretaris Hillebrand Tuttel liet in 1774 40.000 gulden na in een 'eeuwigdurend
legaat'. Het was bedoeld voor 'oude bouwlieden, boeren en voerlieden', geboren grootburgers van Steenwijk.
Zij kregen ieder een deel van de rente van het bedrag, dat uitbetaald werd op de geboortedag van Tuttel (8 juli) en
met de kerst. Tuttel wilde graag dat zijn broers Meinard en Arend het legaat zouden beheren onder toezicht van het
stadsbestuur. Het legaat bestaat nog steeds en wordt nu beheerd door de diaconie van de Protestantse Gemeente
Steenwijk. De rekeningen en uitgaven over 1804 van het Tuttelfonds zijn gelukkig nog steeds in het archief aanwezig
en te bekijken. Ze zijn te vinden zoals ze oorspronkelijk werden bewaard: opgevouwen en voorzien van een strik,
opgeborgen in een leeg sigarenkistje.
Gashuispoortt
De o
Lakstempel Steenwijk
Zoals elke stad in Nederland kende ook Steenwijk stadszegels
die in het verleden gebruikt werden om oorkonden, contrac-
ten en akten vanwege het stadsbestuur te legitimeren.
Een zegel werd gemaakt door boven de akte druppelsgewijs
wat vaste zegellak te laten smelten en daarin tijdens de stol-
ling het lakstempel te drukken. Het zegel van Steenwijk dien-
de onder andere ter bekrachtiging van door het stadsbestuur
opgestelde akten. De oudst bekende zegels van Steenwijk da-
teren uit 1417 en 1425, beide met een doorsnede van 43
mmo. Van veel oorkonden zijn de originelen verloren gegaan.
Toch weet men soms van de inhoud, omdat men gelukkig nog
in het bezit is van het concept of een afschrift.
Op die manier is ook de brief van bisschop Johan van Diest,
waarin in 1327 de stadsrechten van Steenwijk nog eens wer-
den bevestigd, bewaard gebleven. Vaak bevinden die concep-
ten of afschriften zich in cartularia, waarin de oorkonden van
een kerk of klooster werden gekopieerd dat is ook het geval
met het voor Steenwijk zeer belangrijke 'Cartularium van het
kapittel van de Sint Clemens-kerk', dat in 1501 werd opgesteld
door de kanunnik Herman ten Broecke.
Steenwijk kende onder andere een grootzegel en een kleinzegel. We mogen ons gelukkig prijzen weer in het bezit te zijn
van het originele lakstempel van het kleinzegel. Lang geleden verdween het hierbij afgebeelde lakstempel op mserieuze
wijze uit het gemeentehuis. Maar gelukkig bevindt het zich nu in het Stadsmuseum aan de Markt. Het stempel is ge-
maakt van hout met een koperenring. Het lakzegel vertoont Sint Clemens als paus van Rome met een schild en een
anker. In doorsnede is het 35 mmo. We zien hier een banderolle, waarop de tekst: 'S(igilum) OPPIDI STEENWIC', het
zegel van de stad Steenwijk. Na de Bataafse Revolutie in 1795 en bij de invoering in 1798 van de Staatsregeling, de
voorloper van onze grondwet, kwam het gebruik van het lakzegel nog uiterst zelden voor.
Meer informatie over dit onderwerp vindt u in: Gevers, A. J. Het wapen van Steenwijk, te vinden in: Posterna, J. P. J. Tus-
sen graaf en maire, Bijdragen tot de geschiedenis van Steenwijk en omstreken voornamelijk in de 16 e en 17e eeuw,
Kampen, 1987, p. 70-8.
Sercke Boeck van de Grote Kerk in
Steenwijk
Vroeger werden rijke inwoners in de kerk begraven.
In het fraaie 18e eeuwse Sercke Boeck van de Grote Kerk van
Steenwijk staan afbeeldingen van grafzerken van mensen die in
die kerk begraven waren, met de namen die bij die zerken
hoorden.
De afbeeldingen bevatten vaak familiewapens of zgn. huismer-
ken. De scans hebben we al eerder online geplaatst.
Nu is, met dank aan onze vrijwilliger Auke Vlagsma, ook de
inhoud voor iedereen leesbaar en doorzoekbaar. Auke heeft
het hele Sercke Boeck getranscribeerd.
Dat wil zeggen: hij heeft het oude handschrift omgezet naar een
voor iedereen leesbare tekst. Zowel de afbeeldingen als de
teksten zijn hier te raadplegen:
http://www.archieven.nl/mi/1648/?mizig=205
Gashuispoortt
De o
Oudste oorkonde van Steenwijk 13 maart
1141
De oudste vermelding van Steenwijk komt voor in een akte
van 13 maart 1141, waarbij de Utrechtse bisschop Hartbert de
kerk van Steenwijk aan de Benedictijner abdij te Ruinen
schonk.
Tollijsten der stad Steenwijk 1796
Voor de toegang naar de stad met vracht moest vroeger
worden betaald.
Hiervan zijn enge bewaard gebleven.
Afscheidsbrief van een Joodsmeisje
1939
Dit ontroerende gedicht is in 1939 geschreven door een
joods meisje bij haar afscheid van Fredeshiem.
Een groep van 39 uit Duitsland afkomstige joodse kinde-
ren tussen de ca. 6 en 18 jaar verbleven tussen maart en
juli 1939 in het Doopsgezinde broederschapshuis.
Dankzij de heer Hoekema uit Haarlem weten we dat het
gedicht waarschijnlijk is geschreven door Ursula Pintus.
De ouders van de kinderen waren of al overleden of in
Duitsland achtergebleven. De kinderen maakten deel uit
van de stroom joodse vluchtelingen die, nadat Hitler in
1933 aan de macht was gekomen, Duitsland ontvluchtten.
Herinneringspenning geslagen 12 april
1945
Ter gelegenheid van de Bevrijding werd in mei 1945 een
250-tal penningen geslagen, waarvan de meeste zinken
penningen door de Canadese militairen als herinnering
werden meegenomen naar Canada.
In het gastenboek van Fredeshiem staan de namen van deze kinderen.
Van slechts een paar kinderen is bekend wat daarna met ze is gebeurd. Van een aantal weten we dat ze, door emi-
gratie of door onder te duiken, de oorlog hebben weten te overleven. Enkele kinderen zijn uiteindelijk weer naar
hun ouders in Duitsland terugkeren.
Het gedicht heeft nog jaren in het kerkje bij Fredeshiem gehangen en is nu opgenomen in het archief van
Fredeshiem.
2e Oostwijkstraat
Omstreeks 1915 werd het in de wijk De
Beitel gelegen gedeelte van de
Oostwijkstraat verlengd. In 1920 werd
aan dit doorgetrokken gedeelte de
naam 2e Oostwijkstraat gegeven.