Steenwiek zijn doel
Steenwijk op de kaart te zetten, want dat verdiend mien stadtien
Met zijn rijke historie
Een uitvalsbasis naar zijn schitterende omgeving, onder andere
Giethoorn en de Weerribben
Info en foto’s en kritiek zijn altijd welkom
Mail ons
Regenboog en zonneschijn
‘t Water klotste in de grachten.
‘k Was hondenweer in de stad de mensen vluchtten voor
de regen.
De markt leek wel een bubbelbad maar toen kwam ik
Betsie tegen je weet wel die leuke vlotte meid met dat
roze opgestoken haar.
Vroeger tot menig avontuur bereid ze wiegde lichtjes met
haar heupen en lachte weer die gulle lach met verlokke-
lijk gekrulde lippen op deze grijze natte regendag.
Betsie betoverde d’Olde Veste.
En hoe het komt en ’t weer mag zijn ’t werd een oogver-
blindend waterballet met regenboog en zonneschijn
Jan L Mateboer
STEENWIJKER KAMP
‘k ben hier wegwijs
ken elke struik
de wolken
boven d’akkers
kamille dat ik ruik
waar mais groeit
welig en in overvloed
rijk gevuld
en iedere kolf
proeft honingzoet
een oude boom
kijkt naar de lucht
goudgeel blad
ritselt traag
de wind verzucht
Roestig prikkeldraad
omheint de selderij
het verse loof
rijk volgroeid
op verse klei
flauw hellend land
in zilveren damp
en nevel gehuld
‘k ben wegwijs op de
Steenwijker kamp
Jan L Mateboer
i‘t BEDELAARSPAD
Ken jij die klaproos
die daar jaarlijks groeit
vrolijk rood van kleur
en mijn oog steeds boeit
fier opgeheven bloeiend
voor de zoveelste keer
alsof ze mij zeggen wil
kijk hier ben ik weer
elke zomer loop ik m’n
loopje vanuit de stad
en groet ik mijn roosje
aan de rand van ’t bedelaarspad
Jan L Mateboer
Mijn Boom
Gebogen staat ze flink en fier op de kamp in ’t volle licht
Oud gerimpeld en vergroeid met groene mossen op ’t
gezicht
Ze zwaait al vele jaren teder haar uitgevlogen vogels uit
met zacht zingende bladeren gedragen door een
hemels geluid
‘k Heb je schors omarmd luisterde naar je verweerde
hart met jou mijn wijze boom deel ik mijn geluk en
smart
Jan L Mateboer
Naar Zuidveen
Het fiere gras staat fris en groen met glinsterend be-
dauwde sprieten te pronken in een kleurrijk bont
van korenbloem en van margrieten
En op de glooiing in zacht geel staan boterbloemen
brutaal te lonken omgeven door korenbloem en distel-
bol wiens bollen donzig staan te pronken
Iets hoger omgord door wilde ruigte staat de bramen-
struik met rijpe vrucht te flirten met zoemende hom-
mels die dansen door de azuur blauwe lucht.
En hogerop ligt geurend hooi te rusten gerijpte gerst
wiegt ritmisch erom heen en op een zuchtje zwoele
avondwind scheert een zomervogel naar Zuidveen
Jan L Mateboer
Ons Belang
Kijk hem staan zo fier zo trots.
Gemetseld uit duizenden stenen.
Hij staat er nog maar de mannen in witte schorten zijn
verdwenen.
Onder zijn alziend oog karnden ze melk tot boter
decennia lang.
Volhardend zware kazen draaiend werkten ze tevreden
bij Ons Belang.
Zilveren melkbussen zijn niet meer.
De monsternemer is al lang uit beeld.
En gelukkig maar zijn de wonden van de nostalgie
inmiddels geheeld
Jan L Mateboer
OP WEG NAAR NERGENS
Hij is vandaag op weg naar nergens en rijdt
zomaar ergens heen.
Hij ziet wel waar hij uit zal komen.
Misschien Steenwijk misschien in Hooge-
veen,
Het kan ook zomaar Meppel worden, waar
hij vroeger veel vertoefde.
Een stadje zonder plichten en gedoe, waar
weinig mocht maar ook weinig hoefde.
Of stopt hij toch in ’t mooie Giethoorn
voor een herinnering langs die gracht.
Waar zij haar eerste liefde aan hem toonde
onder een stralende sterrennacht.
Nee hij doolt in gedachten eenzaam verder
denkend aan die mooie tijd van toen.
Samen dansend en luid lachend bij Fanfare.
Hij denkt weer aan die eerste liefdeszoen.
’t Is nu al meer dan twintig jaar geleden
dat zijn mooiste liefde hem verliet.
Na het dragen van een ernstige ziekte torst
hij een ondraaglijk groot verdriet.
Hij rijdt weer verder treurend door de nacht
en wordt door d’ eenzaamheid nagezeten.
Berustend in z’n lot vervolgt hij z’n weg,
maar voelt zich door God en iedereen ver-
geten.
Hij is op weg naar nergens zoals zo velen
die dolend hopen op een aankomst ergens.
Echte mensen van vlees en bloed net zoals
hij op weg naar nergens
Jan L Mateboer.
Sproetjes
Toen Jansje nog een meisje was zo van een jaar of acht
zweefde ze over de wallen en danste langs de gracht
in haar hoofdje altijd vrolijk geen zorg een blij gezicht
een neusje vol met sproeten haar gedachten vederlicht.
Maar nu is Jansje veertig met al een leven achter de rug
de drugs hebben haar te pakken en ze wil als het even
kan terug.
Ze loopt nu over de wallen met lege blik en zonder keus
het enige wat nog over is zijn de sproetjes op haar neus
Jan L Mateboer
WINTERSTAD
De stad is weer in ’t wit gekleed
De eik en beuk in ’t park zijn kaal gevormd als winterse
skeletten hun bladeren verstijfd in ’t gras Koning winter
maakt korte metten.
Onder een ijzig kleed verstopt liggen beukennootjes en
kastanjes klaar voor een volgende generatie bomen
die in de toekomst van het park tot nieuw leven zullen
komen.
Eenden spetteren in het wak in een decor van tintelen-
de sneeuw.
Een oude vrouw gooit vol van ijver en vrolijk van het
uitbundige tafereel korstjes brood in de feestelijke vijver
Joelende kinderen sleeën op de wal.
Een laatste zonnestraaltje op ‘t gezicht roetsen naar
benêe op de vestinggracht.
Het schemert al dan vlug naar huis waar een kop war-
me chocolade wacht.
Op de kamp groeien nu de winterrozen.
Druppels ijzige dauw op koude grond sneeuwklokjes
onder bevroren blad en in de verte ontwaar ik d’Olde
Veste.
Gehuld in winters wit mijn winterstad
Jan L Mateboer
Verscholen In De Mist
In het land van duizend schonen
‘t-Land waar de traan ontbreekt
Waar de lach danst aan de horizon
Daar wil ik gaan, daar wil ik komen
Een schier oneindige glooiïng van geluk
Zilv’ren weiden gouden boorden
Luchten zingend als hemelse koren
‘t-Land waar ik mijn inspiratie pluk
Nu druipt drabbig water naar benee
Eeuwige gronden ruw verwoeld
Toen oneindig nu verleden tijd
Tranen wellen, maar voor nu tabé
Rijke grond verkwanseld en verkwist
Nu voor eeuwig aan het oog verhuld
Op mijn netvlies onwrikbaar vast gegriefd
Mijn stukje land verscholen in de mist
Jan L Mateboer
Zonneschijn
De zomer verlaat ook d’Olde Veste.
Het zit erop.
De zomerzon wordt vager en gaat op de
schop.
De morgendauw glinstert in een rag.
d’Avonden worden kil.
De dagen donkeren en korten somber te-
gen mijn wil.
Maar zo meteen als ik genoeg heb van
’t gure winterweer.
dan denk ik terug en vul m’n glas nog maar
es keer.
M’n glas bom vol met sentiment vermengd
met rode wijn.
Toast ik op m’n stadje en drink teder teugjes
zonneschijn
Jan L Mateboer
Een IJsco Van Een Kwartje
Zie jij hem ook nog rijden de ijscoman van
weleer?
Tingeling door Steenwijk’s straten met een
vol geladen kar met ijs.
Het waren warme dagen.
de lucht trilde in de stad.
Kinderen konden niet wachten op dit rij-
dend ijspaleis.
Een ijsco voor een kwartje.
Je moest er tegen likken.
Voor je ’t wist was hij gesmolten in de hitte
van de zomerzon.
Met veel geluk op zondag.
Drie kleuren in een hoorntje.
Een ijsco van slechts een kwartje.
kom daar nu nog maar eens om
Jan L Mateboer
Een Nieuwe Weg
De uren tikken weg
De dageraad breekt aan
‘k Hoor St. Clemens klokken elk uur onheilspellend
slaan
Dan tikken jaren weg
Andere tijden breken aan
Maar heb ik moed ben ik klaar om een nieuwe weg in te
slaan
Jan L Mateboer
ED’ELFDUIZEND
’t raasde door m’n oren met duizend megawatt
de swingmill en de cakewalk maakten overuren
de kermis was weer neergestreken in de stad
op de markt al om een uur of tien zag ik marylin
ze deed me pijn deed alsof ze mij niet zag
en verborg haar gezicht achter een roze
suikerspin
net even later zat ze lachend in de rodelbaan
zoenend met mijn zogenaamde beste vriend
’k zag mezelf alweer in een vrijgezellenbestaan
wat had je toch een lef zo samen in dat
reuzenrad
alsof ik niet meer bestond na al die jaren
‘t leek erop dat ik nooit je echte liefde had
gehad
deze traditionele kermis werd voor mij mijn
Golgotha
‘k ben stilletjes afgedropen door de
koningstraat
en denk dat ik nooit meer naar d’elfduizend ga
Jan L Mateboer
D’Olde Veste.
Daar waar de zon op ‘t warme slootje scheen
met paarse bloemen bloeiend aan de waterkant
met al dat loeiend vee door de weiden heen
Daar trilde de geur van ‘t verse gras over ‘t land
Kamperfoelie groen van goud en bladerstil
Luchten straalden vrolijk helderblauw zo vrij
Een merel met zijden vleugels en goede wil
vloog vrolijk fluitend op een zwoele bries voorbij
Een blik over ’t hooiland in deze ochtendstond
en met nog verse zendesporen op het veld
ligt daar het droge stro gevleid nog korenblond
’t Lijkt alsof de hemel mij is vooruit gesneld
Over de heuvel glooiend en addenda in het licht
oprijzend in een waas van gouden gloed
De zomerzon achterna zie ik een stadsgezicht
En loop ik gevangen in geluk d’Olde Veste tegemoet
Jan L Mateboer
Een Stille Ouverture
Een rode beuk eenzaam langs het land
siert met haar kruin de wolkenrand.
Een paard staat na te dromen in de wei.
Nog even en de nacht kruipt naderbij.
Ik schuifel naar het laatste plekje licht.
De donkerte bedekt nu bijna m’n gezicht.
St. Clemens slaat zacht ter elfder ure.
De nacht begint zijn stille ouverture.
Een restje licht glijdt over de landerijen
heen
en de nacht valt stilletjes over Zuidveen
Jan L Mateboer
GLOOIEND LAAND
Geef mi’j dee zwoele zomerwiend dee waeide over
d’akkers van de Kaampe.
Een zachte bries deur ’t greune grös. st. Clemens lat zien
tonen daans’n.
‘t Gebeier lat mi’j gien oôngnblik meer lös.
Peerd en waegns op zaanderige paeden.
Knaarpend onder de last van akkervrocht en overal
waor ik ook gao of stao staot de varse greunte trots te
pronken.
Bouwlaand’n vol mit andievie, siepels en mit slao.
Dit is vrochtbaore grond van d’Olde Veste.
Laand van vrogger en van môr’n.
Ik ‘olle van dit stôkkien glooiend laand waor ooit mien
tookomst worde ‘ezaeid maor ook de zaoden van mien
roots bin ‘eplaant
KNIGGIEN
Habitat
Soms lag ik in het hoge gras tussen boterbloem en
madelief en hoorde bijen zoemen
‘k rook hoe mooi mijn stad wel was maar nu met juni op
mijn huid kijk ik verbaasd om me heen
‘k Zie alleen ’t verdorde stro en mis de zilverdistel en het
fluitekruid
Het groen verpaupert in mijn stad de bermen dor de
vlinders dood en met tranen in mijn ziel kijk ik naar een
vermoorde habitat
Jan L Mateboer
JOZEF
‘t Was vorige week in de Kalverstraat waar Jozef lelijk
kwam te vallen hij was op weg naar ‘t Pandje en lag nu
languit voor de Paardenstallen
Jozef lag daar kermend in de regen
Gelukkig kwam een dame aangerend
Ze hielp d’arme stakker maar een handje en hees hem
heel voorzichtig overend
Jo voor vrienden ging wel vaker onderuit
Vorige week nog in de Neerwoldstraat
Met een menig oorlam achter de bretels was hij weer
eens in kennelijke staat
Hij kende ‘d Olde Veste op z’n duimpje je gelooft niet
waar hij overal al gelegen had
Op de Beitel, de Kampstraat en de Krim Je kunt gerust
wel zeggen in de hele stad
Vandaag kwam ‘t bericht Jozef was dood gevonden
in z’n stijve hand omklemde hij een brief Albertje ik heb
altijd zo veel van je gehouden
Nu ben ik dood, maar ik heb je nog steeds lief
Jan L Mateboer
Hoog & Droog
De suikerbiet staat droog verschrompeld
naast het mais wat dapper de niets
ontziende zon bevecht.
De aardappel zo lijkt het houdt net zoals het
koren de rug nog even recht.
Vandaag geen regenboog
De Kamp blijft naar verwachting nog wel
even hoog en droog
Jan L Mateboer
LANGE WILLEM MAG NIET DOOD
Het is toch niet waar zou je toch zeggen
dat ze lange willem uit de krim om willen leggen
Ja hij loopt dan wel op ’t criminele pad
maar daar heb je het dat ook wel mee gehad
hij is ontzettend goed voor vrouw en kind
maar of dat die zwolse rechter ook zo vindt
maar je weet wel hoe dat met de mensen gaat
ze zeggen dat hij iemand dood schoot in de
onnastraat
zonder iets te zeggen opende hij het vuur
’t was op de laatste avond van kopje cultuur
maar niemand was getuige en niemand heeft ‘t
gezien
’t was trouwens al aardedonker bovendien
maar toch is willem al veroordeeld door de
buurt
men zegt al dat hij minstens 6 kogels heeft
afgevuurd
en vanmiddag ging het praatje in steenwijk west
dat het kwam omdat ie als kind zo werd gepest
volgens fritsie van de beitel had hij het gedaan
maar fritsie had willem nooit uit kunnen staan
aan de vendelweg zei hermandad geen woord
alleen dat dikke mina de schoten had gehoord
willem ontkent met twee vingers in de lucht
ik heb niet geschoten zegt hij met een diepe
zucht
soms sla ik dan weleens iemand kompleet lens
laatst nog graddus van de bult met z’n dikke
pens
en ik zuip me ook wel een best stuk in de kraag
maar vertel me eens wie doet dat nu niet graag
willem is nu bang voor dat stelletje gestoorden
dat hem nu als straf wil komen vermoorden
en ’t is zo erg voor femmie willem’s vrouw
maar ze zegt die willem vermoordt lust ik rauw
laat het nu maar eens aflopen zijn met dit
gekloot
mijn willem mag nog lang niet dood
HENDRIKUS VAN DIEK
DE BULT
O Steenwijk groot en schoon,
hoog en welgelegen je toren gedragen als
een kroon.
Je groene lommerrijke wegen.
glooiend land bos en waterkant waar vind
je dat in Nederland
maar mijn hart is nog ’t meest vervuld
met die opgetogen uitstapjes naar de Bult
Jan L Mateboer
De Steenwijker Aa
Het is nog ver in alle vroegte langs d'Aa’s
waterkant, als de nacht op z’n einde loopt
en een witte reiger statig aan de oever
landt.
ik schuifel naar mijn stek, nog droog en aan
de groene oever gelegen en ga zitten in het
gras.
Ik zie de dag langzaam dagen, het licht kan
het donker inmiddels niet meer verdragen.
Op deze sprakeloze plek schept de dage-
raad haar geneugte in een wonderbaarlijke
vertoning en vangt de witte reiger als altijd
onbeweeglijk, z’n eerste baarsje als belo-
ning
Jan L Mateboer
De Aa
Een sperwer vliegt klagend over ’t buigend riet aan de
oevers van de Aa.
Tussen land en water de de wilgen als dansende bakens
met trillend blad.
De stroom verdeelt het land en vloeit door groene wei-
den naar de stad.
Dan zit de reis erop ik ben gerust maar voordat ik ga
werp ik nog een laatste blik over de Aa
Jan L Mateboer
DE MAN VAN HET LICHT
wanneer de lichtman komt
als de donkerte valt
en de zon is verstomd
dan doet hij het donker verdwijnen
en laat een flonkerende vlam
d’Oldeveste beschijnen
ze noemen hem de man van het licht
en in de donkere nacht geeft hij de maan
een extra gezicht
Jan L Mateboer
De Paardesloot
Er drijft een traan in ‘t stilstaande water van de Paarde-
sloot.
Afkomstig van treur en van verdriet.
Een traan die samen met kommer en met kwel de liefde
achterliet.
Vaarwel mijn Parkstraat waar ik je voor het laatst heb
lief gehad.
Onze liefde is gestorven.
Tranen kleuren rood en stromen weg samen met het
water van de Paardesloot
Jan L Mateboer
Paardenwater (Paardensloot): Een voormalige ongeveer
0.3 km lange verbindingssloot tussen de Steenwijker Aa
en het Steenwijkerdiep. Ongeveer 1 km westelijk van de
stad. Tot de 20e eeuw was dit een grenssloot tussen de
Kleine Meenthe en de Schurfkampen. Tegenwoordig
tussen respectievelijk het Park Rams Woerthe en de
rioolwaterzuiveringsinstallatie. De Parkstraat is direct
gelegen aan de Paardensloot en aan de overkant heeft
men het zicht op Park Rams Woerthe.